Christen Gemeenten van God

No. A1

 

 

 

 

Artikelen van het Christen geloof [A1]

(Uitgave 1.0)

 

 

 

Christian Churches of God

P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA

E-mail: secretary@ccg.org

(Copyright ã 1994, 1995, 1996, 1997)

Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.

Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:
http://www.logon.org and http://www.ccg.org

 

Artikelen van het Christen geloof [A1]

Inhoud

Inleiding

Hoofdstuk 1. De Godheid

1.1 God de Vader

1.2 Jezus de zoon van God

1.3 De Heilige Geest

1.4 De verhouding van de Heilige Geest tot Christus en de mensheid

1.5 De verhouding van Christus, Satan en de Heerscharen tot God

1.5.1 Christus als de Zoon van God

1.5.2 De leer van Antichrist

1.5.3 De Naam en de Soevereiniteit Gods

Hoofdstuk 2. Het plan tot behoud

2.1 De val van de mens

2.2 Het behoud van de mensheid

2.3 De Bijbel als geïnspireerde waarheid

2.4 Berouw en bekering

2.5 Doop

Hoofdstuk 3. Leer over de verantwoordelijkheid van de mens

3.1 Gebed en aanbidding

3.1.1 God als doel van gebed en aanbidding

3.1.1.1 Het doel van aanbidding

3.1.1.2 Het voorwerp van gebed

3.1.1.3 Persoonlijk en gezamenlijk gebed ter wille van anderen

3.2 Het verband tussen heil en wet

3.2.1 God is onze Rots

3.2.2 Behoud door genade

3.2.3 Verplichting onder de wet

3.2.3.1 Waarom Christenen de wet houden

3.2.3.2 Christenen als de Tempel van God

3.2.4 De tien geboden

3.2.5 Andere wetten die menselijk gedrag regelen

3.2.5.1 De voedselwetten

3.2.5.2 De sabbat

3.2.5.3 De nieuwe manen

3.2.5.4 De jaarlijkse heilige dagen

3.2.5.5 Huwelijk

3.2.6 Financieel rentmeesterschap

3.2.6.1 Jegens God

3.2.6.2 Jegens anderen

  1. Oorlogvoering en stemmen

3.2.7.1 Oorlogvoering

3.2.7.2 Stemmen

Hoofdstuk 4. Leer aangaande de Messias

4.1 Het voorbestaan van Christus

4.2 De kruisiging en opstanding

4.3 De tweede komst van Christus

4.4 De duizendjarige regering van Christus

Hoofdstuk 5. Het vraagstuk van het kwaad

5.1 Het ontstaan van kwaad door de opstand van de Heerscharen

5.2 De leer aangaande voorbestemming of predestinatie

5.3 De toestand van de doden

5.4 De opstanding der doden

5.5 De straf van de goddelozen

Hoofdstuk 6. De Gemeente

6.1 Wie of wat is de Gemeente?

6.2 Gemeente organisatie

6.3 Doel en taak van de Gemeente

6.4 Heiliging

Hoofdstuk 7. Het Koninkrijk van God

7.1 De vestiging van het Koninkrijk van God

7.1.1 Het geestelijke Koninkrijk

7.1.2 De duizendjarige regering van Christus

7.1.2.1 De wederkomst van de Messias

7.1.2.2 De inzameling van Israël

7.1.2.3 De Dag des Heren

7.1.3 Het eeuwigdurende Koninkrijk van God

7.1.3.1 De komst van God

7.1.3.2 De nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem

7.1.3.3 De bestemming van de mensheid

Appendix

*******

Inleiding

Zeventienhonderd jaar lang is het Christendom verbonden geweest aan een theologische systeem, dat haar oorsprong vindt in de Griekse filosofie en een neo-Platonisch denkpatroon. De unitaire eenvoud van de bijbelse boodschap en de samenhang van Gods openbaring aan de mens in beide Testamenten is veranderd en verduisterd ter wille van macht en overheersing van de toen bekende wereld.

Het uiteindelijke gevolg was dat men hetgeen, wat vastgelegd was in de concilies van Nicaea (325 AD), Laodicea (omstreeks 366 AD), Constantinopel (318 AD) en Chalcedon (451 AD), beschouwde als het juiste raamwerk. Dit raamwerk veranderde het begrip over God volgens metafysisch denken, met als eindresultaat de Drie-eenheid. Het Concilie van Laodicea (canon 29) stelde ook de sabbat, op straffe des doods, buiten de wet; voerde de gebruikelijke heidense feesten in, vanaf de zondagsviering tot aan de zonnewende feesten in december, en de paasviering in plaats van het Pascha. Wat ook veranderd werd, was de manier waarop de bijbelse ordening en wet uitgelegd moesten worden. De wet aan Mozes gegeven gold niet langer meer als belangrijk en gedeelten van het Nieuwe Testament werden opnieuw uitgelegd om bestaande heidense praktijken te rechtvaardigen.

Zo werden bijvoorbeeld de voedselwetten als afgedaan beschouwd door een verkeerd toepassen van Handelingen 10 en andere teksten. Het effect op de menselijke gezondheid was onmiddellijk merkbaar. En de uiteindelijke invloed op het milieu kon echter na bijna tweeduizend jaar pas duidelijk zichtbaar worden. De instorting van de voedselketen is in grote mate te wijten aan het nuttigen van voedsel, dat volgens bijbelse wetten verboden is.

De achteruitgang van de ecologie van de landbouw kan slechts nu in volle omvang gemeten worden, doordat de bodem nu uitgeput is, daar het jubeljaar en de sabbatsjaren werden veronachtzaamd. Deze zijn onlosmakelijk verbonden zijn met de bijbelse kalender, die gebaseerd is op de negentienjarige cyclus van de maan. De invoering van de zonnekalender was op zich een belangrijke stap in de verdere vernietiging van het begrip aangaande de wisselwerking van patronen en cycli, die God ingesteld had voor natuurlijke harmonie.

Het moderne Christendom heeft wijd en zijd bijna niets meer gemeen met de oorspronkelijke Christenheid. De opkomst van de Islam en de latere oorlogen tegen de Islam zijn aan te merken als het directe gevolg van het valse Christelijke systeem, dat ingevoerd was in Europa en West Azië door de Griekse theologische systemen, die de Cappadocische theologie gebruikten, gebaseerd op de Drie-ene God en de aanval op de verborgen eenheid met God en als God.

Het Drie-ene systeem werkt gewoon niet. Het eindresultaat van zeventien honderd jaar van deze dwaalleer heeft geleid tot nabij de vernietiging van deze planeet, en de vervolging van mensen die oprecht trachten de bijbelse wetten te gehoorzamen.

Het doel van dit werk is, zo duidelijk en zo eenvoudig mogelijk, de oorspronkelijke boodschap van de Bijbel naar voren te brengen en die van de Nieuw-testamentische Gemeente onder Jezus Christus en de apostelen. Ongetwijfeld zullen verschillende geliefde fabels onder vuur genomen worden en afgebroken worden, door hetgeen hier staat. Het werk is zo geschreven, dat een aantal bijbelse verklaringen of omschrijvingen zo nauw mogelijk aansluitend bij de ondersteunende teksten zijn aangehaald. Door dit in aanmerking te nemen, is het werk uiteindelijk minder dubbelzinnig en is de bedoeling duidelijk. Waar mogelijk wordt de volledige reeks teksten over een onderwerp gegeven, om de nog steeds algemeen gebruikelijke methode van aanhalen van een enkele alleenstaande tekst of verkeerd vertaalde teksten, te vermijden. Sommige bijbelse teksten zijn gewoonweg vervalsingen (bijv. 1Johannes 5:7 SV; 1 Timoteüs. 6:16 King James Vertaling/ zie appendix) of verkeerde vertalingen (1Korintiërs 15:28 RSV; Openbaring 3:14 NIV en talrijke andere), die gemaakt zijn om tegenstrijdige teksten te ontkrachten of bevestigende teksten te krijgen alsof zij lijken de Drie-eenheid of de Cappadocische denkwijze te ondersteunen, wanneer zij vooral als op zichzelf staand bekeken worden.

Wanneer de Messias wederkomt zal hij het volledige systeem van de wet weer invoeren, dat hij aan Mozes op Sinai gegeven had. Iedere Christen heeft de plicht om de wijze van leven en aanbidding, die vastgelegd is in de Bijbel, te erkennen en toe te passen. De Christen is gehouden om het leven van Jezus Christus na te volgen en te leven volgens de ordening, die Christus ingevoerd heeft en vóórgeleefd heeft als mens en vóór zijn vleeswording. Dit werk is gewijd aan en moet samenhangend en herkenbaar een volledige levenswijze voortbrengen, zodat het valse systeem van zeventienhonderd jaar aan de kant geveegd kan worden, en de oorspronkelijke en ware weg herkend kan worden en toegepast in de levens van alle mensen, ongeacht wat zij in het verleden gedaan hebben. Onze taak is om mensen op te roepen tot berouw en vernieuwing des levens.

Hoofdstuk 1 - De Godheid

1.1 God de Vader

De Allerhoogste Godheid van het heelal is God. Hij is de Almachtige, de Schepper en Onderhouder van de hemelen, de aarde en al wat daarin is. (Genesis 1:1; Nehemia. 9:6; Psalm 124:8; Jesaja 40:26, 28; 44:24; Handelingen 14:15; 17:24-25; Openbaring 14:7). Hij alleen is onsterfelijk (1Timoteüs 6:16). Hij is onze God en Vader en de God en Vader van Jezus Christus (Johannes 20:17). Hij is de Allerhoogste God (Genesis 14:18; Numeri 24:16; Deuteronomium 32:8; Markus 5:7) en de Enige Waarachtige God (Johannes 17:3; 1 Johannes 5:20).

 

1.2 Jezus de zoon van God

Jezus is de eerstgeborene (proototokos = voortgebracht) der schepping (Kolossenzen 1:15), en daarom het begin (arche) der schepping Gods (Openbaring 3:14). Hij is de eniggeboren (monogene) zoon van God (Matteüs 3:17; Johannes 1:18; 1Johannes 4:9), ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit een maagd, Maria (Lukas 1:26-35). Hij is de Christus of Messias (Matteüs 16:16, Johannes 1:42), door God gezonden om onze redder en verlosser te zijn (Matteüs 14:33; Johannes 8:42; Efeziërs 1:7; Titus 2:14). Hij wordt genoemd de Zoon van de Allerhoogste God (Markus 5:7). Hij werd verklaard Zoon van God te zijn in kracht naar de Geest der heiligheid door zijn opstanding uit de doden (Romeinen 1:4). Hem wordt de troon van David gegeven om voor eeuwig te heersen over het Huis van Jakob en aan zijn Koninkrijk zal geen einde komen (Lukas 1:32-33).

 

1.3 De Heilige Geest

De Heilige Geest (Handelingen 2:4) is de essentie dan wel de kracht van God, die Christus beloofde om naar de uitverkorenen te zenden (Johannes 16:7). Het is niet een persoon, maar de uiting van de levende kracht van God. Het is het middel waardoor wij deel zullen krijgen aan de Goddelijke Natuur (2 Petrus 1:4), vervuld met de Heilige Geest (Handelingen 9:17; Efeziërs 5:18) en daarom allen Zonen Gods (Job 38:7; Romeinen 8:14; 1 Johannes 3:1-2) en mede-erfgenamen met Christus (Romeinen 8:17; Galaten 3:29; Titus 3:7; Hebreeën 1:14; 6:17; 11:9; Jakobus 2:5; 1 Petrus 3:7). De Heilige Geest wordt door God gegeven aan hen die erom vragen (Lukas 11:9-13) en Hem gehoorzamen, wonende in hen, die Gods geboden houden (1Johannes 3:24; Handelingen 5:32). De Heilige Geest is de Trooster die Gods dienstknechten leidt in alle waarheid (Johannes 14:16, 17, 26). De Heilige Geest geeft kracht om te getuigen (Handelingen 1:8). Het is een uitdeler der gaven, zoals beschreven in 1Korintiërs 12:7-11 en draagt vruchten als beschreven in Galaten 5:22-23, en deze worden niet met mate gegeven (Johannes 3:34; Romeinen 12:6). Het is het middel waardoor God uiteindelijk kan worden alles in allen (1Korintiërs 15:28; Efeziërs 4:6).

 

1.4 De verhouding van de Heilige Geest tot Christus en de mensheid

De Heilige Geest werkt al van vóór de doop. De Geest trekt de afzonderlijke persoon naar God door Christus (Hebreeën 7:25).

De eerste vruchten van de worden aan ieder afzonderlijk gegeven bij de doop, volgens Romeinen 8:23, waarin duidelijk staat dat de adoptie niet plaatsvindt alvorens de verlossing van het lichaam.

Dus wij zijn wedergeboren maar blijven van dag tot dag door de Geest groeien in Jezus Christus totdat wij komen in de heerlijkheid Gods. De Heilige Geest is de Geest der Waarheid (1Johannes 4:6; 5:6) en door ons in alles de Waarheid te houden, groeien wij in Christus, ons hoofd, in elk opzicht toe (Efeziërs 4:15). De Heilige Geest is de Geest Gods (Romeinen 8:14) en de Geest des geloofs (2Korintiërs 4:13) die alle dingen doorzoekt en alles weet (1Korintiërs 2:10-11; 12:3 e.v.).

De Heilige Geest is dus niet een onafhankelijk deel van een drieënig God maar het middel waardoor wij elohim worden (Zacharia 12:8). De Geest brengt aan God een begrijpen van onze gedachten en innerlijk wezen over. Via Jezus Christus als onze Middelaar en bemiddelende elohim of theos (Psalm 45:7-8; Zacharia 12:8; Hebreeën 1:8-9) stelt de Geest Christus in staat om ons te helpen, te leren en te troosten en om ons alsmede in staat te stellen gebruik te maken van de macht van God. De Geest geeft aan een ieder die eigenschappen die God wil, tot welzijn van het lichaam, zoals beschreven is in 1Korintiërs 12:7-11.

De Geest kan uitgedoofd worden (1Tessalonicenzen 5:19) door te veronachtzamen of te bedroeven (Efeziërs 4:30) en zo groei of achteruitgang in de persoon toelaten.

De vrucht van de Heilige Geest is de liefde van Galaten 5:22. Daarom, als wij elkaar niet liefhebben is de Heilige Geest duidelijk niet aanwezig.

De Geest is het middel waardoor wij God kunnen aanbidden zoals in Filippenzen 3:3 staat. De Geest kan dus niet God zijn als een voorwerp van verering, en daarom gelijk aan God de Vader zijn. Het is een kracht die Christus van kracht voorziet. Christus is dan ook Eeuwige Vader (Jesaja 9:5) zoals alle geslachten in de hemel en op de aarde zijn (Efeziërs 3:15). Christus wordt Eeuwige Vader door machtiging.

Al deze geslachten of families zijn genoemd naar God de Vader, wat de reden is dat wij buigen voor God de Vader, terwijl wij Hem aanbidden. (Efeziërs 3:14-15).

Christus was de eerstgeborene dan wel eerstverwekte der schepping. Voor hem werd alles in hemel en op aarde geschapen, zichtbaar en onzichtbaar, hetzij tronen of machten of heerschappijen of overheden; alle dingen werden door hem en tot hem geschapen. Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in hem (Kolossenzen 1:16-17). Maar het was God, Die hem voortbracht en Die wilde dat de schepping bestaat en wordt onderhouden in Christus. Daarom is Christus niet God in generlei wijze gelijk God de Vader God is en alleen onsterfelijk is, (1Timoteüs 6:16), bestaande in een altoosdurende eeuwigheid.

Christenen worden uit deze wereld geroepen tot een leven van dienstbaarheid en toewijding. Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren (Matteüs 20:16, 22:14). Christenen zijn de uitverkorenen, zoals Christus door God uitverkoren was (Lukas 23:35). De uitverkorenen werden gekozen door Christus (Johannes 6:70, 15:16, 19), onder leiding van God (1 Petrus 2:4).

Om de Gemeente bij te staan, wordt aan de uitverkorenen, die de Gemeente, of ecclesia, vormen, het inzicht in de geheimenissen van God gegeven. De Heilige Geest was het middel waardoor hen gegeven werd de geheimenissen van God en het Koninkrijk van God te doorgronden (Markus 4:11). Want over de wijsheid van God wordt gesproken als een geheimenis (1Korintiërs 2:7), dat door de dienstknechten van God uitgelegd wordt (1Korintiërs 2:7, 15:51). Want Gods wil wordt uitgelegd als een geheimenis (Efeziërs 1:9) die God aan zijn dienstknechten gaf door openbaring. Voorts ligt het geheimenis in de bediening van Christus door de uitverkorenen. Paulus schreef:

...gij hebt immers gehoord van de bediening door Gods genade mij met het oog op u gegeven: dat mij door openbaring het geheimenis bekend gemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef. Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten: (dit geheimenis), dat de heidenen medeërfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie (Efeziërs 3:2-6).

 

1.5 De verhouding van Christus, de satan en de Heerscharen tot God

Er zijn vele wezens naar wie in de Bijbel verwezen wordt als Elohim of Theoi, met de betekenis van goden. Christus was één van deze ondergeschikte wezens, in het Oude Testament Elohim genoemd (zie Zacharia 12:8). Christus wordt in het Nieuwe Testament de nieuwe Morgenster genoemd bij zijn terugkeer naar aarde. Hij zal deze positie met zijn uitverkorenen delen (Openbaring 2:28, 22:16).

God wordt door de Bijbel gehouden als de God en Vader van Christus (uit Romeinen 15:6; 2Korintiërs 1:3, 11:31; Efeziërs 1:3, 17; Kolossenzen 1:3; Hebreeën 1:1 e.v.; 1 Petrus 1:3; 2 Johannes 3; Openbaring 1:1, 6, 15:3). Christus ontleent zijn leven, macht en gezag op gebod van God de Vader (Johannes 10:17-18).

Christus maakt zijn wil ondergeschikt aan die van God, die de Vader is (Matteüs 21:31, 26:39; Markus 14:36; Johannes 3:16, 4:34). God gaf de uitverkorenen aan Christus en God is groter dan Christus (Johannes 14:28) en groter dan allen (Johannes 10:29). Alzo heeft God zijn eniggeboren (monogene) Zoon in de wereld gezonden opdat wij door Hem zouden leven (1Johannes 4:9). Het is God, die Christus eert en verheerlijkt (Johannes 8:54), waarbij God meer is dan Christus (Johannes 14:28).

God is de Rots (sur) als Steengroeve of Berg, waaruit alle andere gehouwen worden, het stenen mes van Jozua 5:2, dat Israël besnijdt, wiens werk volkomen is (Deuteronomium 32:4). God is de Rots van Israël, de Rots van hun heil ( Deuteronomium 32:15), de Rots, die hun verwekt heeft (Deuteronomium 32:18, 28-31). 1 Samuel 2:2 laat zien dat onze God onze Rots is, een eeuwige Rots (Jesaja 26:4). Uit deze Rots zijn alle anderen gehouwen, zoals allen nakomelingen zijn van Abraham door het geloof (Jesaja 51:1-2). De Messias is uit deze Rots gehouwen (Daniël 2:34, 45) om de wereldrijken te verbrijzelen. God is de Rots of grondslag waarop het fundament is gelegd en waarop Christus zijn Gemeente zal bouwen (Matteüs 16:18) en waarop hijzelf rust. Messias is de Hoeksteen van de Tempel van God, waarvan de uitverkorenen de Naos of Heilige der Heiligen zijn, de bewaarplaats van de Heilige Geest. De tempelstenen zijn alle gehouwen uit de Rots die God is, net als Christus, de aan Christus gegeven geestelijke rots (1Korintiërs 10:4), de rots der ergernis en de steen des aanstoots (Romeinen 9:33) was om de Tempel te bouwen.

Christus bouwt de Tempel zodat God van allen boven allen, door allen en in allen kan zijn (Efeziërs 4:6). God heeft aan Christus gegeven om alles in allen te zijn (panta kai en pasin Kolossenzen 3:11) door allen onder zijn voeten te stellen (1Korintiërs 15:27) en hem gegeven om hoofd te zijn over allen voor de Gemeente, die zijn Lichaam is, vervuld met Hem, die allen in allen volmaakt (Efeziërs 1:22-23). Wanneer God allen onder Christus onderwerpt, is het duidelijk dat God uitgezonderd is als de Eén die allen onder de voeten van Christus stelt (1Korintiërs 15:27).

Wanneer Christus allen onderworpen heeft, dan zal Christus zichzelf aan God onderwerpen die allen onder Christus gesteld heeft, zodat God geheel in allen kan zijn (panda en pasen 1Korintiërs 15:28). Dus de Platonische leerstellingen die proberen om God en Christus in de Drie-eenheid te laten opgaan spreken de Schriften tegen. Christus zal ter rechterhand Gods zitten, op aanwijzing van God (Hebreeën 1:3, 13, 8:1, 10:12, 12:2; 1 Petrus 3:22) en Gods troon delen zoals de uitverkorenen de troon zullen delen, die aan Christus gegeven is (Openbaring 3:21) die een troon van God is (Psalm 45:7-8; Hebreeën 1:8).

God Die zendt, is hoger dan hij, die gezonden wordt (Johannes 13:16); de slaaf staat niet boven zijn Heer (Johannes 15:20).

Christus werd in de woestijn uitgedaagd door de satan en in wezen begon daar de rechtszaak tegen de satan. De satan, die de Morgenster was, de Lucifer of Lichtdrager van deze planeet (Jesaja 14:12), was, als bewaker en leraar ervan, in feite één van de Elohim, die ondergeschikt was aan God de Vader.

Christus was gesteld de Ster te worden die uit Jakob zou voortkomen (in Numeri 24:17). Zo werd in de Boeken van Mozes aangegeven, dat één van de Morgensterren, genoemd als aanwezig bij de voltooiing van deze planeet (in Job 38:7), één van de elohim, later mens zou worden uit het geslacht van Jakob en David (Openbaring 22:16).

Deze elohim, die wij als Jezus Christus kennen, was nog niet de Morgenster van deze planeet. Die functie werd door de satan bezet (uit Jesaja 14:12 en Ezechiël 28:2-10).

Christus was gezalfd als de elohim van Israël volgens Psalm 45:8 en gezalfd boven zijn metgezellen of deelgenoten. Christus was echter nog niet in de positie van Morgenster en zal deze werkzaamheden dan ook niet eerder aanvaarden dan bij zijn wederkomst. De functie en werkzaamheden zullen met Christus gedeeld worden door de uitverkorenen, die zijn natuur als Morgenster in hun hart delen (2 Petrus 1:19). De uitverkorenen hebben de belofte om in deze macht te delen uit Openbaring 2:28.

De satan heeft als Morgenster God de Allerhoogste dan wel God de Vader uitgedaagd, zoals wij kunnen lezen in Jesaja 14:12. Hij trachtte zich te verheffen of zijn troon te verhogen, een troon van God, boven de Sterren van God of de Raad van Elohim. Deze Raad is de Vergadering van de Elohim of Goden waarnaar in Psalm 82:1 verwezen wordt. Het is interessant om te weten dat Irenæus, de discipel van Polycarpus, discipel van Johannes, van mening was, dat Psalm 82:1 verwees naar de Theoi of goden die ook de uitverkorenen omvatten, namelijk zij die de adoptie deelachtig zijn (Tegen ketterijen, Bk 3, Hfdst 6, ANF, Vol 10, p.419).

Er is een veelvoud Zonen Gods (uit Job 1:6, 2:1, 38:7; Psalm 86:8-10, 95:3, 96:4, 135:5) die bekend staan als de Bene Elyon of Zonen van de Allerhoogste. De uitverkoren mensen worden ook tot de hemelse Heerscharen gerekend als Zonen Gods (volgens Romeinen 8:14). Dus Christus en de uitverkorenen, als Zonen Gods, zijn één met God door de Heilige Geest, voorbestemd vanaf de grondlegging der wereld. Christus legde zijn macht neer om mens te worden. Hij en alle uitverkorenen ontvangen het zoonschap met macht volgens de Geest der heiligheid bij de opstanding uit de doden (Romeinen 1:4).

Volgens Handelingen 7:35-39 sprak een engel met Mozes op Sinai en deze engel was Christus. In Galaten 4:14 werd Paulus vergeleken met een engel Gods en zelfs met Christus Jezus.

Wij zullen ook gelijk engelen worden (Matteüs 22:30) als een orde van isaggelos (volgens Lukas 20:36), als mede-erfgenamen met Christus (Romeinen 8:17; Galaten 3:29; Titus 3:7; Hebreeën 1:14, 6:17, 11:9; Jakobus 2:5; 1 Petrus 3:7). Het Oude Testament stelt de Engel van JHVH gelijk aan Jehovah en Elohim (Exodus 3:2, 4-6 waar de God of elohim een engel was; zie ook Zacharia 12:8).

Psalm 89:6-8 laat zien dat er een Raad van Heiligen is, (qedosim of qadoshim, ook gebezigd voor mensen) bestaande uit zowel een hoge als een lage raad. Dit wordt gezien als een hemelse Raad van de Elohim van het Gerechtshof.

 

1.5.1 Christus als de Zoon van God

De satan trachtte Christus op verschillende manieren te verleiden. Eerst noemde de satan Christus de Zoon van God (in Matteüs 4:3, 4:6; Lukas 4:3). De demonen noemden Christus ook de Zoon van God (in Matteüs 8:29; Lukas 4:41; Markus 3:11). De satan trachtte Christus zijn positie als Zoon van God te laten bewijzen door machtsvertoon, in die zin dat God beloofd had, dat Hij Zijn engelen opdracht zou geven om voor hem te zorgen (in Psalm 91:11-12). De satan liet weg dat zij u behoeden op al uw wegen en voegde eraan toe te eniger tijd (SV). Dus door de Schriften verkeerd te interpreteren trachtte de satan Christus het leven te ontnemen.

Christus heeft geen enkele maal de satan of de demonen verbeterd door te beweren dat hij God was in plaats van de Zoon van God. In feite heeft geen enkele demon geprobeerd om de misleiding naar voren te brengen, dat Christus de Hoogste God was. Pas na zijn dood gebeurde het om zo een doctrine te krijgen die zegt, dat Christus op dezelfde manier God is als God de Vader. Zo zou na zijn dood een misleiding ontstaan, die Christus tijdens zijn leven weerlegd zou hebben. Bij elk van de verzoekingen was de opzet om de gehoorzaamheid van Christus aan God te ondermijnen en om in feite de Schrift te breken. Satan trachtte Christus te bewegen hem te aanbidden. Hij beloofde Christus de heerschappij van de planeet op dat moment als Christus hem zou aanbidden.

Christus betwistte niet zijn recht om de heerschappij van de planeet over te dragen of dat hij inderdaad de heerser was. In plaats daarvan antwoordde Christus:

...er staat geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.

Christus zei niet tegen de satan, dat ook de satan Christus zou moeten aanbidden, maar verwees hem veeleer naar de wet. Christus heeft tijdens zijn bediening nimmer beweerd dat hij God was. Hij zei dat hij de Zoon van God was. Om deze reden werd hij berecht.

Zoals staat in Matteüs 27:43

Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij een welgevallen in Hem heeft; want Hij heeft gezegd: ‘Ik ben Gods Zoon’.

Hier riep Christus uit om de Schrift van Psalm 22:2 te vervullen:

Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?

Duidelijk beschouwde Christus zichzelf niet als God. Om te veronderstellen dat hij deel uitmaakte van het wezen, op wie hij zich beriep, in gelijke gedaante, waarvan een deel onkwetsbaar was, valt niet te rijmen.

 

1.5.2 De leer van Antichrist

De leer van Antichrist wordt beschreven in 1Johannes 4:2-3. De juiste, oude tekst voor 1Johannes 4:2-3 kunnen wij uit het manuscript van Irenæus afleiden (Hfdst 16:8 ANF, Vol 1, p. 443)

Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus Christus scheidt van het vlees is niet van God maar is van Antichrist.

De geschiedkundige Socrates zegt (VII, 32, p.381) dat het tekstgedeelte vervalst is door hen die het mens zijn van Jezus Christus wilden scheiden van zijn goddelijkheid.

Christus als Zoon is niet de Ene Waarachtige God (Johannes 17:3).

Ook in Lukas 22:70 zeiden zij allen: Zijt Gij dan de Zoon van God?

Hij antwoordde: Gij zegt zelf, dat Ik ben.

Hij werd erkend als de Zoon van God in

Om te begrijpen dat Christus de Zoon Gods is, is een openbaring Gods nodig.

Simon Petrus antwoordde en zeide: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!" Jezus antwoordde en zeide: "Zalig zijt gij Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar MIJN VADER, Die in de hemelen is" (Matteüs 16:16-17).

Ook vertelt Matteüs 11:27

Alle dingen zijn Mij overgegeven door MIJN VADER en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren.

Dus de Vader openbaart de dingen aan de mensen afzonderlijk en geeft hen aan Christus, die dan de Vader aan hen openbaart.

 

1.5.3 De Naam en Soevereiniteit Gods

Er bestaat geen twijfel dat God uniek en oppermachtig is. Spreuken 30:4-5 laat de naam van God zien, en dat Hij een zoon heeft.

Wie klom op ten hemel en daalde weer neder?

Wie heeft de wind in Zijn vuist verzameld?

Wie heeft de wateren saamgebonden in Zijn kleed?

Wie heeft al de einden der aarde vastgesteld?

Hoe is Zijn naam en de naam van Zijn zoon?

Gij weet het toch!

Alle woord Gods [ELOAH] is gelouterd:

hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild.

Doe niets aan Zijn woorden toe,

Opdat Hij u niet terecht wijze

En gij een leugenaar bevonden wordt.

De Bijbel legt zichzelf uit en de naam van God wordt onmiddellijk gegeven volgend op de vraag, en het is duidelijk dat dit wezen niet een samenstelling is van Vader en Zoon, maar veeleer dat Hij een Zoon heeft.

Voorts geeft het Nieuwe Testament duidelijk aan dat de Vader het wezen van aanbidding moet zijn. Christus waarschuwde de Samaritaanse vrouw in Johannes 4:21 dat er een tijd zou komen waarop zij niet de Vader zou kunnen aanbidden noch op haar berg (Samaria) noch in Jeruzalem. Maar hij zegt duidelijk in Johannes 4:23

maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders;

Christus geeft hier duidelijk aan dat de Vader het wezen van aanbidding moet zijn en niet hijzelf. Het is dus zeker godslasterlijk om te beweren dat men de verhoogde Christus moet aanbidden volgens een verdraaiing van Johannes 3:14, waar de Zoon des Mensen verhoogd zou worden, zoals Mozes de slang verhoogd had in de woestijn. Het doel van de kruisdood was dat de mens eeuwig leven zou hebben, niet dat Christus een voorwerp van aanbidding zou worden, zoals valselijk beweerd wordt. Vanuit deze valse veronderstelling is het ook vals om te beweren dat Christenen Christus’ lichaam en bloed vereren in de eucharistie.

Eloah is de God van het Oude Testament en de Tempel en de God van Jezus Christus in het Nieuwe Testament. De Tempel in Jeruzalem was het Huis van Eloah (Ezra 4:24; 5:2, 13, 15, 16, 17; 6:3, 5, 7, 8, 16, 17; 7:23). Hij was de Eloah van Israël (Ezra 5:1; 7:15), de Grote Eloah des Hemels (Ezra 5:8, 12). Hij was degene aan Wie geofferd werd in de Tempel (Ezra 6:10) waar Hij gezorgd had, dat Zijn naam daar zou wonen (Ezra 6:12). Hij beval de bouw van de Tempel (Ezra 6:14) en het priesterschap stond in Zijn dienst (Ezra 6:18; 7:24) om Zijn wil te doen (Ezra 7:18) De wet is de wet van de Eloah des Hemels (Ezra 7:12, 14). Zij die de wetten van Eloah kenden, moesten deze bekend maken aan hen die ze niet kenden (Ezra 7:25) en het Oordeel zal ook zijn volgens de wetten van Eloah (Ezra 7:26). Dit wezen is de Vader die de unieke Eloah is en de Allerhoogste God, de Vader van Messias en van alle zonen Gods.

Hoofdstuk 2 - Het plan tot behoud

2.1 De val van de mens

De mens werd geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God (Genesis 1:26-27). Adam en Eva werden vervloekt om hun ongehoorzaamheid (Genesis 3:16-19). Als gevolg van deze opstand, kwam zonde en daardoor de dood over heel de mensheid (1Korintiërs 15:22; Romeinen. 5:12).

 

2.2 Het behoud van de mensheid

God wil niet dat iemand verloren gaat (2Petrus 3:9). Opdat de mensheid zou kunnen ontkomen aan de straf voor de zonde, die de dood is, heeft God een plan tot behoud gemaakt, door middel van een offer in de dood en opstanding van Zijn zoon Jezus Christus (Johannes 3:16). Het plan is van een daarop volgende oogst, waarbij Christus de eersteling is van hen die ontslapen zijn (1Korintiërs 15:20). Het plan tot behoud wordt weerspiegeld in de jaarlijkse heilige dagen van de Bijbel (Leviticus 23).

 

2.3 De Bijbel als geïnspireerde waarheid

Christus heeft gezegd: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. (Matteüs 4:4; Lukas 4:4). De Bijbel is bekend als de Schrift der waarheid (Daniël 10:21 SV), en is gericht op het behoud van de mensheid en het tonen van de macht van God (Exodus 9:16; Romeinen 9:17). Het middel tot behoud is Jezus Christus (Romeinen 10:9) die in de Schrift voorzegd was door Mozes en de profeten (Lukas 24:27), opdat de Schriften der profetie in vervulling zouden gaan (Matteüs 26:56; Romeinen 1:2). Elk van God gegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust. (2Timoteüs 3:16-17).

De Schriften in de tijd van Christus en de apostelen waren het Oude Testament (Matteüs 21:42; Markus 12:10; Handelingen 17:2) Het Oude Testament wordt in 2Timoteüs 3:16 aangeduid als het door God geïnspireerde Woord. Het Nieuwe Testament is aanvullend op het Oude Testament. Het vervangt het Oude Testament niet.

Het Oude Testament werd tevoren geschreven ons ten onderricht, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden (Romeinen 15:4). Dwaling komt voort uit een slechte kennis van deze Schriften (Matteüs 22:29; Markus 12:24). De mensen uit Berea onderzochten dagelijks de Schriften, om te zien of de dingen die gezegd waren, juist waren. Dit werd als edel beoordeeld (Handelingen 17:11 SV). Het hele beeld van de Bijbel wordt ontleend uit alle delen van de Schrift, "want het is eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat" (Jesaja 28:10). De Schriften tonen aan dat Jezus de Messias of Christus was (Handelingen 18:28). Het is Christus, die door middel van de Heilige Geest, de geest van alle uitverkorenen opent, te beginnen bij de apostelen, opdat de Schriften begrepen kunnen worden (Lukas 24:45).

De Schrift van het Oude Testament moet vervuld worden (Matteüs 26:54, 56; Markus 12:10, 14:49) en kan niet gebroken worden (Johannes 10:35). Veel van de Schrift was gericht op en werd vervuld in Christus, of zal door Christus vervuld worden bij zijn tweede komst (Openbaring 1:7, 12:10, 17:14, 19:11-21), wat met grote macht en heerlijkheid zal zijn (Matteüs 24:30).

 

2.4 Berouw en bekering

Opdat de mens kan leven, dan wel eeuwig leven hebben, verlangt God dat die berouw toont. Tenzij zij zich bekeren zullen zij allen omkomen (Lukas 13:3, 5).

Christus werd gezonden om de mensheid tot bekering op te roepen (Lukas 11:32). Christus begon zijn bediening na de gevangenneming van Johannes de Doper (Matteüs 4:12). De gevangenneming van Johannes vond enige tijd na het Pascha van 28 CE plaats (Johannes 3:22-24, 4:12), wat het Pascha was na het begin van Johannes’ optreden in het vijftiende jaar van Tiberius (Lukas 3:1). Vanaf die tijd begon Jezus te prediken, zeggende Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen (Matteüs 4:17) Christus beval zijn discipelen om het evangelie tot bekering te prediken, hen daarbij macht gevend over demonen en onreine geesten (Markus 6:7, 12; Lukas 10:1, 17-20).

Berouw werd onderwezen als een begin om zonde (of boosheid) uit te wissen (Handelingen 8:22), opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, opdat Hij Christus moge zenden, die voor ons tevoren bestemd was ( Handelingen 3:19-20).

Aan de tijden der onwetendheid, zoals die heten, zag God voorbij, maar na Christus gebiedt Hij alle mensen om zich te bekeren, waarbij voor hen een vaste dag des Oordeels vastgesteld is ( Handelingen 17:30-31). Bekering werd aldus ook uitgebreid tot de heidenen (zie ook Handelingen 15:3).

Na berouw en bekering tot God, moet de berouw hebbende zondaar werken doen in overeenstemming met zijn berouw (Handelingen 26:20).

De Gemeente in Efeze werd opgeroepen om zich te bekeren en te gedenken van welke hoogte zij gevallen was, en opnieuw de werken te doen, die zij eerst deden (Openbaring 2:5). Zo ook werd de Gemeente in Pergamum opgeroepen om zich te bekeren (Openbaring 2:16) Dit was ook het geval met de Gemeente van Tyatira (Openbaring 3:21-22), waar afvalligen op één bed geworpen waren met valse religieuze leraren. De Gemeente in Sardes werd ook opgeroepen om zich te bekeren, anders zou Christus komen als een dief in de nacht en zij zouden niet het uur van zijn komst weten (Openbaring 3:3). Christus bestraft en tuchtigt hen die hij liefheeft. Hij gebiedt dat zij (in dit geval de Laodiceanen) ijverig zijn en zich bekeren ( Openbaring 3:19). Berouw is in feite een voortdurend proces voor alle Gemeenten van God, waarbij een ieder medeverantwoordelijk is (Jakobus 5:19-20).

 

2.5 Doop

Alle macht werd aan Christus gegeven, volgend op zijn opstanding (Matteüs 28:18). Hij beval dat zijn discipelen heen zouden gaan en discipelen in alle volken zouden maken en hen dopen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest (Matteüs 28:19), lerende hen te onderhouden alles wat Christus bevolen had. Zo zou hij altijd met hen zijn tot aan de voleinding der wereld (Matteüs 28:20).

Bekering moet vergezeld gaan met de doop om de gave van de Heilige Geest te kunnen ontvangen (Handelingen 2:38). U kunt de Heilige Geest niet ontvangen tenzij u zich bekeert en gedoopt, derhalve opnieuw geboren wordt. Tenzij u wederom geboren wordt, kunt u het Koninkrijk Gods niet binnengaan (Johannes 3:3, 5). Bekering is voorwaarde voor doop en het ontvangen van de Heilige Geest. Logischerwijze is kinderdoop dan ook uitgesloten als zijnde tegenstrijdig met de Bijbel. De voorwaarde van bekering werd benadrukt door de zending van Johannes de Doper die de voorloper was van de doop met de Heilige Geest in Christus (Markus 1:4, 8). Johannes zei dat Christus zou dopen met de Heilige Geest en met vuur, hierbij verwijzend naar hen die zich niet zouden bekeren (hier beschreven met kaf) (Lukas 3:16-17). De Heilige Geest wordt verleend op aanwijzing van God. Door te vragen, bevestigd door de oplegging van handen, komt de Heilige Geest in de persoon. De Geest wordt zo verleend aan ieder aspect van het werk. De Heilige Geest is werkzaam van vóór de doop en handelt in een ieder persoonlijk. De Geest trekt de uitverkorenen tot God door Christus (Hebreeën 7:25). De Geest wordt als eerste gave aan een ieder afzonderlijk gegeven bij de doop, volgens Romeinen 8:23, waar duidelijk vermeld wordt dat de adoptie niet eerder gebeurt dan bij de verlossing van ons lichaam. Wij zijn dus wedergeboren maar blijven dagelijks in de geest groeien in Christus Jezus, totdat wij in de heerlijkheid van God komen.

Deze overdracht van de Heilige Geest bij de doop is het water uit de bronnen des heils, door God beloofd door middel van Zijn profeten (Jesaja 12:3). Dit water van de Heilige Geest was Gods belofte aan Jakob, opgetekend in Jesaja 44:2-3. De Here God is de bron van levend water (Jeremia 2:13, 17:13; ook Zacharia.14:8). Dit is de rivier van water des levens (Openbaring 22:1). Christus zei, sprekende van de Geest (Johannes 7:39), dat uit hem levend water stroomt (Johannes 4:10-14, 7:38; Jesaja 21:3, 55:1, 58:11; Ezechiël 47:1). Israël wordt geestelijk gereinigd door het water uit Ezechiël 36:25, hetgeen het levende water of wel de Heilige Geest is. De uitverkorenen nemen dit water om niet (Openbaring 22:17).

Hoofdstuk 3 - Leer over de verantwoordelijkheid van de mens

3.1 Gebed en aanbidding

3.1.1 God als doel van gebed en aanbidding

3.1.1.1 Het doel van aanbidding

Op de eerste plaats als het belangrijkste teken van de uitverkorenen staat en heeft altijd gestaan, het volkomen monotheïsme en geloof in de ondergeschiktheid van Jezus Christus. Wij vereren geen andere Elohim dan God (Exodus 34:14; Deuteronomium 11:16) anders gaan wij te gronde ( Deuteronomium 30:17-18). God gaf Zijn eerste gebod als volgt:

Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. Gij zult geen andere god(en) (elohim) voor mijn aangezicht hebben (Exodus 20:2-3).

De betekenis van voor is hier die van naast als in plaats van of met het gezag van de God, Die wij kennen als God de Vader.

Wij moeten de Here onze God liefhebben en Hem dienen met heel ons hart en heel onze ziel, met ons hele wezen, en dan zullen wij regen krijgen te bestemder tijd, die opbrengst geeft en weide voor onze kudden. Met andere woorden, wij zullen overvloedig voorzien worden (Deuteronomium 11:13-15). Maar wij hebben een Nieuw Verbond, waarbij de Here Zijn wetten in onze gedachten legt en in onze harten schrijft. Hij is onze God en wij zijn Zijn dienstknechten, en aanbidden Hem, door Zijn wetten deel van onze eigen natuur te maken (Hebreeën 8:10-12).

Wij moeten ons neerbuigen voor de Here onze God (Deuteronomium 26:10; 1 Samuel 1:3, 15:25). Deze God is de Ene Waarachtige God, Die God de Vader is. De voorwaarde voor eeuwig leven is dat wij Hem kennen en Zijn zoon Jezus Christus (Joh 17:3). Wij schrijven aan de Here de heerlijkheid van Zijn naam toe; wij buigen ons neder voor de Heer in heilige feestdos (Psalm 29:2; 96:9).De ganse aarde aanbidde Hem en psalmzinge Zijn naam (Psalm 66:4). Dit is een profetie die nog in vervulling zal gaan. Alle naties, die Hij gemaakt heeft, zullen komen en bevend voor Hem neerbuigen (Psalm 96:9), Zijn naam verheerlijkend, want Hij alleen is God (Psalm 86:9-10), de Here onze Maker. Hij is onze God en wij zijn de schapen Zijner hand (Psalm 95:6-7). Hij is Heilig (Psalm 99:5, 9). Het kennen van Hem, Die wij vereren, wordt ook aangetoond door twee tekenen die samen met het begrip van Gods natuur de grondslag vormen voor het verzegelen van de uitverkorenen. De twee tekenen zijn:

  1. De sabbat (volgens Exodus 20:8, 10, 11; Deuteronomium 5:12) De sabbat is het teken tussen ons en God, Die ons heiligt (Exodus 31:12-14); en
  2. Het Pascha. Het Pascha is een teken of zegel, waar volgens Exodus 13:9, 16 het Pascha, samen met het feest van de ongezuurde broden, het teken is van de wet des Heren (Deuteronomium 6:8) en van Zijn verlossing van Israël (Deuteronomium 6:10), die vanaf het Nieuwe Testament zich uitstrekt naar allen die in Christus zijn (Romeinen 9:6; 11:25-26).

Deze tekenen van de wet, de sabbat en het Pascha zijn in het bijzonder bedoeld om te waken tegen afgoderij (Deuteronomium 11:16). Deze twee tekenen zijn het zegel op de hand en het voorhoofd van de uitverkorenen des Heren en zullen, tezamen met de Heilige Geest, de basis vormen voor het verzegelen van de 144.000 in het laatst der dagen van Openbaring 7:3. Zij vormen het begin van de overige heilige dagen.

Christus zei: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen (Matteüs 4:10; Lukas 4:8). Dus dienen is aanbidden in Bijbelse termen.

God aanbidden volgens de menselijke ideeën is vergeefs aanbidden (Matteüs 15:8-9). Want de Vader zoekt mensen die Hem in geest en waarheid aanbidden (Johannes 4:21-24). Want wij zijn de ware besnijdenis die God dienen door de Geest en roemen in Christus Jezus (Filippenzen 3:3). Allen van de Raad der Oudsten, ook Christus, aanbidden God, Die alles gemaakt heeft en door Wie zij allen geschapen werden en bestonden (Openbaring 4:10-11). In opdracht van Christus, zowel door wet (Exodus 20:3) als openbaring, aanbidden wij God (Openbaring 22:9).

 

3.1.1.2 Het voorwerp van gebed

De mens bidt tot de Here God (Psalm 39:13, 54:4), Die hoort. En al wat u in gebed gelovig vragen zult, zult u ontvangen (Matteüs 21:22). Christus was het voorbeeld voor de mensheid van gebed tot zijn God en onze God, die de Vader is (Lukas 6:12). Het voorbeeld van hoe wij moeten bidden vinden wij in het Gebed des Heren, wat een raamwerk is voor gebed, gegeven door Christus (Lukas 11:2-4).

De belangrijkste taak van de uitverkorenen en hun bediening is gebed, en voor de dienaren tevens de bediening van het woord (Handelingen 6:4). De Raad van de Oudsten is verantwoordelijk gesteld voor het toezien op de gebeden der heiligen (Openbaring 5:8).

 

3.1.1.3 Persoonlijk en gezamenlijk gebed terwille van anderen

Gezamenlijk eendrachtig gebed is een voorbeeld van de apostelen (Handelingen 1:14). Dit ter navolging door de hele Gemeente (Handelingen 12:5).

Gebed is niet alleen voor de Gemeente; het is ook voor hen, die een ijver hebben, maar zonder verstand zijn en zich niet onderwerpen aan Gods gerechtigheid. Want Christus is het einde (of doel) der wet, opdat een ieder, die gelooft, gerechtvaardigd wordt. (Romeinen 10:1-4).

Gebed komt te hulp. Over zegeningen, verkregen als antwoord op vele gebeden, wordt de dankzegging uitgesproken, evenals bij vele voorbeden (2Korintiërs 1:11). Gebed moet in de Geest zijn (Efeziërs 6:18). Het moet een volhardend gebed zijn (Kolossenzen 4:2-4) en dit is een hulpmiddel voor het stand te kunnen houden in waarheid en gerechtigheid (Efeziërs 6:14).

Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt. Het gelovige gebed zal de zieken genezen en vergeving van zonden bewerkstelligen. Daarom moeten wij elkaar onze zonden belijden en voor elkaar bidden, opdat wij genezing ontvangen (Jakobus 5:15-16).

 

3.2 Het verband tussen heil en de wet

3.2.1 God is onze Rots

God is onze Rots, vesting en Bevrijder, bij Wie wij schuilen (Psalm 18:2-3). Wij vertrouwen Hem en vrezen niet (Jesaja 12:2). Het geven van kennis van heil is een taak van Christus en de profeten (Lukas 1:77). Deze kennis wordt uitgebreid naar de Gemeente waar de heiligen de beheerders zijn van de aan hen toevertrouwde geheimenissen Gods (1Korintiërs 4:1). Het heil is uit de Joden (Johannes 4:22), maar werd uitgebreid in Christus naar degenen die God in Geest en waarheid aanbidden (Johannes 4:23-24). Er is onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij behouden moeten worden (Handelingen 4:12). Het heil werd dus door het Evangelie gegeven, als een kracht van God tot behoud van een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de heiden. In dit Evangelie wordt de gerechtigheid Gods geopenbaard uit geloof tot geloof, want de rechtvaardige zal uit geloof leven (Romeinen 1:14-17). Want God heeft de mensheid niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijgen van heil door Jezus Christus (1Tessalonicenzen 5:9).

Het begrijpen van God leidt tot droefheid naar Gods wil, wat onberouwelijke inkeer voortbrengt, dat tot behoud leidt (2Korintiërs 7:10). Het Evangelie is dus het woord der waarheid en is derhalve de Blijde Boodschap van behoud, uitlopende in de verzegeling van de berouw hebbende met de Heilige Geest (Efeziërs 1:13).Het behoud wordt verkregen middels de heilige Schrift. Geïnspireerd door God, is de Schrift in staat om de berouwvolle mens tot heil te onderrichten door het geloof in Jezus Christus (2Timoteüs 3:15-16). Hoewel hij de Zoon was, leerde hij gehoorzaamheid door hetgeen hij lijden moest. Toen hij volmaakt gemaakt was, is hij een oorzaak van eeuwig heil geworden voor allen, die hem gehoorzamen (Hebreeën 5:8-9).

Zo werd hij eenmaal geofferd om veler zonden op zich te nemen en zal ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die hem tot hun heil verwachten (Hebreeën 9:28).Het heil is gemeenschappelijk voor ons allen en eenmaal de heiligen overgeleverd (Judas 3). Na de openbaring van God aan Jezus Christus gegeven en opgetekend door Johannes is er dus geen meer gegeven. Alles wat nodig is voor heil der mensheid is vervat in de Bijbel. Heil en macht en roem horen God toe en Hij heeft deze geopenbaard aan Zijn dienstknechten door Christus en mag niet veranderd worden (Openbaring 22:18-19).

De uiteindelijke verzegeling van de heiligen, is derhalve door de Heilige Geest gegrond op de wet van God, zoals geopenbaard in de Bijbel vanaf het Oude Testament, beginnend met de openbaring in de wet.

Christus gaf de wet op Sinai als de Engel des Verbonds of Aangezicht, de Engel van Jahveh. Hij zei dat

...Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen...(Matteüs 5:18-19).

Dus Christus verkleinde op geen enkele wijze de wet. Hij hield de wet en beval mensen om hetzelfde te doen. De wet en de profeten waren tot Johannes. Vanaf Johannes wordt het goede nieuws van het Koninkrijk van God gepredikt, en ieder dringt zich erin (of een iegelijk doet geweld op hetzelfde SV) (Lukas 16:16).

Gemakkelijker zouden hemel en aarde vergaan, dan dat er van de wet één tittel zou vallen (Lukas 16:17).

De wet was door Mozes gegeven, doch werd niet gehouden (Johannes 7:19). Allen die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan. Zij die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden (Romeinen 2:12), want zonde is wetteloosheid of overtreding van de wet (1Johannes 3:4). Besnijdenis van het hart en het onderhouden van de inzettingen der wet is de maatstaf der besnijdenis. Hij die de wet houdt is besneden van hart, terwijl hij die besneden is en de wet niet houdt, is gelijk een ongelovige. Zij die Joden zijn, diegenen welke de wet in hun hart dragen, zijn Joden in hun innerlijk. Echter zij die beweren dat zij Joden zijn, en het niet zijn, komen in het oordeel (Openbaring 3:9) en zullen gedwongen worden om zich neer te werpen voor de heiligen. (Dit neerwerpen wordt ook wel vertaald met aanbidden en wordt dan toegepast op Christus en de uitverkorenen).

De wet is heilig en de geboden zijn heilig en rechtvaardig en goed (Romeinen 7:12). De wet veroorzaakt dan ook niet de dood maar veeleer zonde, hetgeen een overtreding van de wet is, werkend in ieder mens persoonlijk (Romeinen 7:13).

De wet is geestelijk, maar de mens is vleselijk, verkocht onder zonde (Romeinen 7:14). De waarlijk bekeerde mens verheugt zich in de wet van God in zijn binnenste (Psalm 119:1 e.v.; Romeinen 7:22). Want de wet leidt mensen tot Christus die de voleinding der wet is (Romeinen 10:4). Geleid wordende door de Geest bevrijdt de mens van het onder de wet zijn (Galaten 5:18). Niet omdat dit de wet wegdoet maar veeleer omdat dit mogelijk maakt om, vanuit een innerlijk begeren, de wet te houden en op de juiste wijze toe te passen, zijnde een deel van onze eigen natuur (Hebreeën 8:10-12). De wet van God wordt gehouden als uiting van geloof en niet door werken (Romeinen 9:32). Gehoorzaamheid aan de geboden is een noodzakelijke voorwaarde om de Heilige Geest te behouden die verblijft in hen die Gods geboden bewaren (1 Johannes 3:24; Handelingen 5:32). Het is dus onmogelijk om Christen te zijn en God en Christus lief te hebben zonder de wet te houden. Dit houdt noodzakelijkerwijs ook het houden van de Sabbat als vierde gebod in.

 

3.2.2 Behoud door genade

De genade van God is verschenen voor het behoud van alle mensen, om ons op te voeden om alle goddeloze en wereldse begeerten te verzaken en om een bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig leven in deze wereld te leiden, verwachtende onze gezegende hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en de redder van ons: Jezus Christus (Titus 2:11-13). Christus is dus de verschijning van de heerlijkheid van onze grote God, die onze Heiland is (Titus 2:13). Genade is dus een gevolg van het werk van Jezus Christus.

De Gemeente wordt bewaakt door Gods macht door geloof tot heil dat in de laatste tijd geopenbaard zal worden (1 Petrus 1:5). Het resultaat van geloof is het behoud van de ziel. De profeten profeteerden over de genade, maar kenden noch de tijd noch de persoon van Messias, toen zij van zijn lijden en daaropvolgende heerlijkheid geprofeteerd hebben (1 Petrus 1:9-10).

Zonde kwam in de wereld door Adam en heerste van Adam tot Mozes. Dood was het gevolg van zonde (Romeinen 5:12). Zonde bestond vóór de wet aan Mozes gegeven werd (Romeinen 5:13). Dus de gevolgen van de wet waren reeds bekend vanaf Adam, aangezien zonde niet toegerekend wordt wanneer er geen wet is. Genade was daarbij overvloedig geworden vanwege de verlossing van de mens van zonde en de wet. Waar zonde toenam, onder de wet, werd genade meer dan overvloedig (Romeinen 5:15-21). Door de gehoorzaamheid van één mens zullen velen gerechtvaardigd worden door de genade die regeert door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven in de gezalfde Jezus (Romeinen 5:20-21).

Er is dus geen veroordeling voor hen, die in Christus zijn (Romeinen 8:1). De wet is dus in ons vervuld, die wandelen overeenkomstig de Geest (Romeinen 8:4).

De Geest geeft de gezindheid voor dit doel (Romeinen 8:5). De gezindheid van het vlees is vijandig tegenover God. Deze onderwerpt zich niet aan Gods wet en kan zich ook niet aan de wet onderwerpen (Romeinen 8:7). Dus de vleselijke of onbekeerde gezindheid wordt herkend aan zijn weerstand tegen het houden van de wetten van God.

De Geest van Hem, die Christus uit de dood heeft opgewekt, woont in de Christen, en geeft leven door de Geest, die woont in deze mens (Romeinen 8:11). Allen die geleid worden door de Geest Gods, zijn zonen Gods (Romeinen 8:14) en dit is door de genade van God. De wet is door Mozes gegeven, genade en waarheid zijn door Jezus Christus gekomen (Johannes 1:17). Derhalve roepen wij Abba of Vader en ontwikkelen zodoende hetzelfde zoonschap (Romeinen 8:15) als was gegeven aan onze broeder Jezus Christus.

De wet op zich verschaft geen rechtvaardiging. Een mens wordt gerechtvaardigd door het geloof in Jezus Christus (Galaten 2:16). Het leven, dat hij leeft, is door geloof in de Zoon van God (Galaten 2:20). Door de wet sterven wij voor de wet om voor God te mogen leven (Galaten 2:19). Maar wij ontnemen de kracht aan de genade Gods niet door het houden van de wet, daar wij niet door de wet gerechtvaardigd worden (Galaten 2:21). Wij houden de wet omdat de Geest ons leidt en de wet uitgaat van de natuur van God die wij moeten aandoen en waarvan wij deelgenoten zijn (2 Petrus 1:4), evenals in Christus.

Wij worden niet behouden door de wet, maar door de genade van Jezus Christus (Handelingen 15:11). Zonde voert geen heerschappij over de uitverkorenen omdat zij niet onder de wet zijn, maar onder de genade en slaven van God zijn (Romeinen 6:14,15). Niettemin, wij zondigen niet door de wet te overschrijden, daar wij slaven van God zijn en niet van de zonde, van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die ons overgeleverd is (Romeinen 6:17-18). Hoewel wij dood waren door onze overtredingen, zijn wij nu met Christus levend gemaakt door genade (Efeziërs 2:5). Wij zijn mede opgewekt en gezeten met Christus in de hemelse gewesten zodat God ons in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van zijn genade kan tonen naar zijn goedertierenheid over ons door Christus Jezus ( Efeziërs 2:6-7). Want door genade zijn wij behouden door het geloof. Dit is niet de verdienste van iemand; het is de gave van God en niet uit werken zodat niemand kan roemen (Efeziërs 2:9). Wij houden dus de wet door de Geest van God door genade.

3.2.3 Verplichting onder de wet

Er is een voortdurende plicht om de wet te houden, die onvergankelijk is, en zoals wij gezien hebben, niet veranderd is (Matteüs 5:18; Lukas 16:17). De wet werd ten tijde van Christus door de Joden niet op de juiste manier gehouden (Johannes 7:19), werd veranderd door traditie (Matteüs 15:2-3, 6; Markus 7:3, 5, 8-9, 13) tot een last of een juk door de Joodse leraren uit die tijd, daarbij God op de proef stellend (Handelingen 15:10).

Uit het bovenstaande volgt dat er een voortdurende verplichting is om de geboden van God te houden. Deze is van kracht en zal niet voorbij gaan tot het einde der eeuwen in zoverre dat het menselijke bestaan betreft.

3.2.3.1 Waarom Christenen de wet houden

Christenen worden behouden door genade en niet door de wet. Waarom is het dan een absolute verplichting dat zij de wet erkennen en houden? Omdat:

De wet van God gaat uit van de blijvende goedheid van Zijn natuur

De wet van God komt voort uit de natuur van God en blijft dus voor altijd, daar God Zelf onveranderlijk is, zijnde Goed als het middelpunt van de hoogste goedheid. In Markus 10:18 zei Christus: Waarom noemt gij mij goed? Niemand is goed dan God alleen of Wat vraagt gij mij naar het goede? Eén is de Goede. Maar indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden (Matteüs 19:17). Gods goedertierenheid leidt een ieder van ons tot boetvaardigheid (Romeinen 2:4). De natuur van God is die van onveranderlijke goedheid. De hemelse Heerscharen hebben deel aan Zijn natuur. Zo worden zij bevestigd in de goddelijke natuur en goedheid.

In dit opzicht is Christus gisteren dezelfde en heden dezelfde en tot in eeuwigheid (aioonas) (Hebreeën 13:8). De uitverkorenen maken, door deel te hebben aan de goddelijke natuur (2 Petrus 1:4), deel uit van een goddelijk priesterschap, dat van Melchisedek dat op geen ander overgaat (aparabaton) ofwel onveranderlijk is tot in eeuwigheid (aioona) (Hebreeën 7:24). Christus is in staat om een ieder te behouden die God middels hem nadert. Maar hij is niet het voorwerp van aanbidding, noch de God die door zijn wil beveelt.

De wet van God moet nagejaagd worden door geloof en niet door werken (Romeinen 9:32). Wij hebben een Nieuw Verbond waarmede de Here Zijn wetten in ons verstand legt en deze in onze harten schrijft. Hij is onze God en wij zijn Zijn dienstknechten, die Hem aanbidden, door Zijn wetten te houden als deel van onze eigen natuur (Hebreeën 8:10-12). Uiterlijke tekenen hebben dus geen betekenis. Het is het houden van Gods geboden binnen in ons, dat ons besnijdt (1Korintiërs 7:19) als Christenen en leden van geestelijk Israël. Dit zijn zij die de draak toornig maken door de geboden van God te bewaren. Het bewaren van de geboden van God is het kenmerk van hen in de vervolgingen (Openbaring 12:17). Dit zijn de heiligen die de geboden van God bewaren en volharden (Openbaring 14:12).

3.2.3.2 Christenen als de Tempel van God

De heiligen zijn de Tempel dan wel het heiligdom, de naos, van God en Gods Geest woont in hen. Als iemand Gods Tempel schendt, zal God hem schenden. Want Gods Tempel is heilig en die Tempel zijn wij (1Korintiërs 3:16-17). Daarom hebben Christenen de plicht hun lichaam in een gezonde staat te houden als geschikte vaten om de Geest van God te ontvangen. Want God heeft gezegd dat Hij in ons zal wonen, en onder ons zal zijn, en dat Hij onze God zal zijn. Wij moeten geheiligd en afgezonderd blijven. God zal onze Vader zijn en wij zullen Zijn kinderen zijn (2Korintiërs 6:16-18; Leviticus 26:12; Ezechiël 37:27; Jesaja 52:11; 2 Samuel 7:14).

Daarom moet de Christen geen ongelijk span vormen met ongelovigen (2Korintiërs 6:14). Zij moeten zichzelf reinigen van iedere verontreiniging van lichaam en geest, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods (2Korintiërs 7:1). Zij zijn dus uitverkoren vanaf den beginne en behouden in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid (2Tessalonicenzen 2:13). Waarheid is absoluut noodzakelijk voor geestelijke gezondheid en is een merkteken van de uitverkorenen. Uit deze ontwikkeling kan gezien worden dat de algemene wetten van de Bijbel een bijzondere betekenis en doel hebben. Het opmeten van de tempel van God vindt plaats overeenkomstig deze wetten (Openbaring 11:1).

3.2.4 De tien geboden

De Gemeente is verplicht om de tien geboden te houden, zoals die gevonden worden in Exodus 20:1-17 en Deuteronomium 5:6-21.

Het eerste gebod is:

Ik ben de Here, uw God, die u uit Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.

God de Vader is de Enige Waarachtige God (Johannes 17:3) en er is geen elohim die vóór of gelijk is aan Hem. Het is niet toegestaan om een ander wezen, met inbegrip van Jezus Christus, te vereren of te aanbidden.

Het tweede gebod is:

Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

Het is dus niet toegestaan om gelijkenissen of enige afbeelding te maken voor gebruik in godsdienstige verering of symboliek. De crucifix is voor de Gemeente verboden als symbool.

De geboden op zich maken deel uit van de herkenning van het godsdienstige systeem en zijn dan ook als zodanig daarin verankerd.

Het derde gebod is:

Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.

De naam van de Here God gaat met gezag gepaard en daarom handelt deze wet niet alleen over eenvoudige heiligschennis, maar strekt zich uit tot het misbruik van het gezag van de Gemeente, en allen, die voorwenden te handelen op gezag van God door Jezus Christus.

Het vierde gebod is:

Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die.

De zevende dag sabbat is daarom noodzakelijk voor het geloof. Geen Christen kan God dienen en nalaten om de sabbat te eren, die in het huidige kalendersysteem bekend is als de zaterdag. De instelling van een andere dag voor aanbidding dan de zevende dag breekt niet alleen dit gebod maar wordt zelf een voorwerp van afgoderij, die tegen de uitdrukkelijke wil van God is. Het is een daad van weerspannigheid en daarom gelijk aan zonde der toverij (1 Samuel 15:23). Samen met het tweede gebod, dat het vierde verdiept, wordt het afgoderij. De invoering van een kalender, die de week aanpast aan een roulerend systeem, heeft hetzelfde effect.

Deze eerste vier geboden bepalen de verhouding van de mens tot God en worden herkend als het eerste en grote gebod van de wet:

gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht (Markus 12:30). Dit is het grote en eerste gebod (Matteüs 22:37-38).

De onbetwistbare herkenning van God komt voort uit de getrouwe inachtneming van deze geboden en het vermijden van enige daad die ze zouden schaden.

Het tweede grote gebod is:

Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een ander gebod, groter dan dit, bestaat niet (Matteüs 22:39; Markus 12:31).

Het tweede grote gebod wordt weergegeven door de onderlinge verhoudingen die geregeld worden door de laatste zes geboden van de tien, en die betrekking hebben op de intermenselijke verhoudingen.

Het vijfde gebod is:

Eer uw vader en moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here, uw God, u geven zal.

De gezinsrelatie is de fundamentele bouwsteen van elk volk en weerspiegelt ook de houdingen in de bredere religieuze structuur.

Het zesde gebod is:

Gij zult niet doodslaan.

Christenen worden geoordeeld door de hogere wet om niet in boosheid met hun broeder te leven. Boosheid koesteren is je naaste geweld aandoen. Een ieder die in toorn leeft tegen zijn broeder zal vervallen aan het gerecht; een ieder die zijn broeder beledigt zal aan de Hoge Raad vervallen, en een ieder die zegt: ‘Jij dwaas!’ zal aan het Gehenna (graf of hel) vervallen (Matteüs 5:22).

Het zevende gebod is:

Gij zult niet echtbreken.

Christenen worden geoordeeld door de hogere wet van begeerte naar iemand anders, die niet je echtgenoot is (Matteüs 5:28).

Het achtste gebod is:

Gij zult niet stelen.

Stelen is uw naaste geweld aandoen en uw relatie met God verbreken.

Het negende gebod is:

Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

Rechtvaardigheid en recht zijn in wezen dezelfde begrippen voor hetzelfde Hebreeuwse woord. Dus een Christen kan niet rechtvaardig zijn zonder recht te doen. De verwording van het recht door valse getuigenis werkt het behoud van de Christen tegen.

Het tiende gebod is:

Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.

Begeerte is een proces die materiële goederen of een seksuele relatie plaatst boven iemands relatie met God. In dit opzicht is het afgoderij. Het maakt een ander voorwerp het brandpunt van verlangen en is tegenstrijdig met de andere geboden. In dit opzicht zijn de geboden hierin vicieus, waarbij de begeerte een voorloper wordt van het overtreden van de andere geboden, en daarom betekent het overtreden van één van de geboden van de wet het overtreden van de gehele wet. Zonde is dus niet te relativeren. Zonde houdt in de overtreding van de wet. Christus gaf een uitleg van het ware begrip van de wet in Matteüs 5:21-48; waarbij Exodus 20:14, Deuteronomium 5:18, 16:18 en ook Lukas 12:57-59 behandeld werden.

De geboden moeten door alle ouders aan hun kinderen voortdurend onderwezen worden. Zij moeten een teken zijn op de hand en het voorhoofd (door gedachte en daad) en geplaatst zijn op de deurposten van het huis (Deuteronomium 7:7-9).

 

3.2.5 Andere wetten die menselijk gedrag regelen

3.2.5.1 De voedselwetten

De voedselwetten worden aangetroffen in Leviticus 11:1-47 en Deuteronomium 14:3-21. Zij dragen er zorg voor, dat het menselijk lichaam in goede gezondheid blijft functioneren, en zijn gebaseerd op gezonde fysieke beginselen. Het gebod is om heilig te zijn en het lichaam over te geven als een toegewijde tempel voor de Heilige Geest. Er is een duidelijk aanwijsbare wetenschappelijke basis met betrekking tot de voedselwetten. Het gebruik van bloed is verboden in Deuteronomium 12:16 en tezamen met vet is het verboden in Leviticus 3:17. Niets, dat uit zichzelf gestorven is of verscheurd is, mag gegeten worden (Ezechiël 44:31). Het gebodsbepaling aangaande het al dan niet eten van vruchten wordt gevonden in de wetten, die het eten van vruchten regelen in Leviticus 19:23-26. Deze wetten hebben een geestelijke neerslag.

 

3.2.5.2 De sabbat

De zevende dag sabbat moet gehouden worden (uit Exodus 20:8-11; Deuteronomium 5:12-15) als een uitdrukkelijk gebod van de Here en is één van de tien geboden. Dit zijn onwrikbare inzettingen voor altijd voor alle mensen. De sabbat is heilig. Een ieder die de sabbat ontheiligt, zal de dood sterven en wordt afgesneden van zijn volk ( Exodus 31:14-15). Het is een eeuwigdurende inzetting tussen het volk van Israël en is een eeuwig teken tussen hen en God, Hem als Schepper erkennend (Exodus 31:16-17). Alle Christenen zijn geestelijk Israël en alle heidenen moeten uiteindelijk in de natie Israël komen. Daarom is de sabbat een teken tussen God en Zijn volk voor alle tijden. De straf voor het ontheiligen van de sabbat is de dood, die ligt in het prijsgeven van de Heilige Geest en prijsgegeven worden aan de tweede opstanding (zie Openbaring 20:5) De sabbat is een verlustiging en moet geëerd worden als de heilige dag des Heren. Het is niet een dag voor ijdel vermaak maar van heilige samenkomst (Jesaja 58:13-14). Geen werk of last mag op deze dag gedragen worden ( Jeremia 17:21-22).

Onze Heer hield de sabbat tijdens zijn leven (Markus 6:2). De apostelen hielden de sabbat (en heilige dagen) en wij dienen de sabbatten te houden. De Heer zal opnieuw de sabbat, nieuwe maan en heilige dagen wetmatig en krachtdadig opleggen in het duizendjarige herstel van het laatst der dagen onder de heerschappij van Messias, daarbij de naties straffend die er niet aan voldoen (Jesaja 66:23-24; Zacharia 14:16-19).

 

3.2.5.3 De nieuwe maan

De nieuwe maan moet volgens de wet gehouden worden (Numeri 10:10, 28:11-15; 1 Kronieken 23:31; 2 Kronieken 2:4, 8:13, 31:3). Handeldrijven wordt voor deze tijd opgeschort net als voor de sabbat (Amos 8:5). Israël hield de nieuwe maan (Jesaja 1:13-14; Ezra 3:5; Nehemia 10:33; Psalm 81:4; Hosea 2:10) evenals de Gemeente door de eeuwen heen. De Gemeente hield de nieuwe maan met de sabbat en de heilige dagen (Kolossenzen 2:16). De nieuwe maan zal in het herstel onder Messias als sabbat gehouden worden (Jesaja 66:23; Ezechiël 45:17, 46:1, 3, 6).

3.2.5.4 De jaarlijkse heilige dagen

De jaarlijkse heilige dagen treffen wij aan in Leviticus 23:1-44 en Deuteronomium 16:1-16. Deze jaarlijkse heilige dagen weerspiegelen het plan des Heren tot behoud. De heilige dagen bestaan uit:

Zij zijn verplicht en hebben speciale verordeningen als teken tussen God en Zijn volk. De heilige dagen worden gehouden als sabbat.

3.2.5.5 Huwelijk

Het huwelijk is een heilige instelling. Het beeldt de vereniging uit van Christus en de Gemeente onder God (Openbaring 19:7, 9). Deze gelijkenis wordt uitgelegd in Mattheüs 22:2-14. Het is een vooruitstrevende instelling met Christus (Matteüs 25:10) gebaseerd op geestelijke bereidheid. Vanaf de tijd van de uiteindelijke verzoening zal er geen huwelijk meer zijn. Het huwelijk was gemaakt voor de mens en is niet een instelling voor de Heerscharen (Matteüs 22:30). Dus wanneer mensen opstaan uit de doden zullen zij niet meer huwen, noch ten huwelijk gegeven worden (Markus 12:25). Dit is wanneer zij waardig geacht worden om die nieuwe eeuw te verkrijgen door de opstanding. Zij zijn dan gelijk aan de engelen en zijn kinderen der opstanding (Lukas 20:34-36).

Het huwelijk is dus een instelling voor mensen en zal ophouden te bestaan wanneer de menselijke fase van de schepping is beëindigd. Sinds de schepping van Adam was deze instelling van kracht, zodat een man zijn vader en moeder verlaat en zijn vrouw aanhangt en zij één vlees zijn (Genesis 2:24).

Een vrouw is een echtgenote door het verbond en God wenst godvrezende kinderen hieruit. De Here haat echtscheiding, die geweldpleging is ( Maleachi 2:16). Echtscheiding was toegestaan onder Mozes, maar Christenen mogen hun echtgenote niet wegzenden behalve bij ontucht (Matteüs 5:31-32).Wat God samengevoegd heeft zal niet door de mens gescheiden worden (Matteüs 19:3-12). Wanneer een ongelovige echtgenoot toestemt om te leven met een gelovige echtgenote, dan zal het huwelijk in stand blijven (1Korintiërs 7:10-16).

 

3.2.6 Financieel rentmeesterschap

3.2.6.1 Jegens God

Financiële verantwoordelijkheden jegens God worden gevonden in Deuteronomium 12:6-19. Het is de verantwoording van iedere Christen om de activiteiten van de Gemeente te ondersteunen. Het principe wordt ontleend aan de tiende die aan God gegeven wordt door middel van de priesters en de Levieten sinds de inbezitneming van Israël (Deuteronomium 12:10-14) en is zelfs ouder dan de Tempel. De Tempelbelasting werd opgenomen tijdens de Verzoendag. Een heffing werd opgenomen zoals omschreven in Nehemia 10:32. Het werk zal doorgaan tijdens de vestiging van de duizendjarige regering van Messias (Maleachi 3:1-6). In Maleachi 3:7 beveelt God het volk om tot Hem terug te keren en Hij zal tot hen terugkeren. De terugkeer wordt tot stand gebracht met het werk van God en de financiering van het werk door tienden (Maleachi 3:7). Het nalaten van betaling van tienden staat gelijk aan het beroven van God ( Maleachi 3:8-10).

De betaling van tienden, waar die gemeenschappelijk verricht worden, verzekert dat het werk van God door kan gaan en de vruchten van het land worden door de Here der Heerscharen, als antwoord daarop, gegarandeerd (Maleachi 3:10-12).

De verantwoording van de Gemeente tegenover God bestaat sinds de apostelen, hoewel hierop niet altijd aanspraak is gemaakt, of wel er werd door de dienaren vanaf gezien (2Korintiërs 12:13-18). Want Christus stuurde oudsten uit, twee aan twee, en zij werden gedragen in het werk door de Gemeente waar zij werkten (Lukas 10:1-12). Zij die de dienst verrichten in de Tempel en die het evangelie verkondigen moeten van het evangelie leven (1Korintiërs 9:13-14). Het is de verantwoording van de Gemeente om zorg te dragen voor hen die werken in het onderwijs en evangelie als volledige dagtaak (1Timoteüs 5:17-18; Deuteronomium 24:14-15).

Tienden zijn aanvaardbaar voor God, behalve waar duidelijk aangegeven wordt dat zij afkomstig zijn van oneerlijk graan of aan afgoden geofferd (1Korintiërs 10:28). Tienden worden aan de Gemeente betaald zodat zij mag helpen de nood van de behoeftigen te lenigen (1Timoteüs 5:9-10,16). Tienden worden op een plaatselijke conferentie-niveau ingezameld en een tiende van een tiende wordt betaald aan de conferentie van het hoofdkwartier volgens Numeri 18:26 en Nehemia 10:37-39. De wet op de eerstelingen verlangt prompte betaling (Exodus 22:29). De eerste van de eerstelingen moet voor God gebracht worden onmiddellijk aan het begin van de feesten; en in het bijzonder op de eerste avond van de Inzameling of Loofhuttenfeest (Exodus 23:19). De eerstgeborene is eveneens de Here geheiligd (Numeri 18:15-18).

 

3.2.6.2 Jegens anderen

Hij die niet zorgt voor zijn huisgenoten en in het bijzonder voor zijn eigen gezin, verloochent het geloof en is erger dan een ongelovige (1Timoteüs 5:8).

Geen Christen mag het loon van iemand verdrukken of achterhouden (Deuteronomium 24:15). Hij moet alles betalen wat verschuldigd is en in het sabbatsjaar, de schulden die een broeder, dus ander van het geloof, verschuldigd is, kwijtschelden (Deuteronomium 15:1-3; Nehemia 10:31).

Het tiende-systeem voor de feesten wordt geregeld in een aantal teksten. De tweede tiende wordt niet binnen de eigen woonplaats besteed, maar op de plaats die de Here zich verkozen heeft (Deuteronomium 12:17-19).

In het derde jaar van de sabbatscyclus, worden tienden betaald voor het welzijn van de armen ( Deuteronomium 14:28, 26:12). Derde tiende-jaren vallen op de jaren 1994-95, 2001-02, 2008-09, 2015-16, 2022-23, 2030-31. Het heilige jaar 2030-31 is het eerste derde-tiende jaar van de nieuwe jubeljaar-cyclus of het nieuwe Millennium. Dit is gebaseerd op de jubeljaren die vallen in 27-28 en 77-78 jaar afgeleid uit Ezechiël 1:1. De verplichting van de derde tiende kan achterwege gelaten worden of gewijzigd volgens het Gemeente-reglement in gebieden waar het sociaal vangnet voldoende is.

Het sabbatsjaar is een jaar van rust voor het land, de wijngaarden en de boomgaarden opdat de armen ervan mogen eten en ook de natuurlijke fauna mag eten (Exodus 23:10-11). Sabbatsjaren vallen op de heilige jaren 1998-99, 2005-06, 2012-13, 2019-20, 2026-27 met het jubeljaar, dat valt in 2027-28.

Hij die zich over de armen ontfermt, leent de Heer en Hij zal hem vergelden voor zijn weldaad (Spreuken 19:17) en hij zal geen gebrek lijden (Spreuken 28:27), en ook een schat in de hemel hebben (Markus 10:21).God is in staat om erin te voorzien dat u kunt voorzien voor ieder goed werk, niet alleen voor de behoeften van de heiligen maar overvloedig door vele dankzeggingen aan God (2Korintiërs 9:6-12).

 

3.2.7 Oorlogvoering en stemmen

3.2.7.1 Oorlogvoering

De heiligen zijn priesters van de Allerhoogste God. Het past een Christen niet om het leven van een ander te nemen (Exodus 20:13; Matteüs 5:38-48; Lukas 6:27-36) Indien Christus’ dienaren van de wereld waren, zouden zij gestreden hebben, opdat hij niet aan de wereldse gezagsdragers overgeleverd zou worden (Johannes 18:36). Hoewel wij in de wereld leven, trekken wij niet in een wereldse oorlog ten strijde (2Korintiërs 10:3). De wapens, die door de uitverkorenen gebruikt worden, hebben goddelijke kracht om bolwerken te slechten (2Korintiërs 10:4). Het is dus de plicht van iedere Christen om de regering van zijn land te ondersteunen en om in gebed en in eerzame gehoorzaamheid te werken voor het welzijn van zijn natie, opdat God hen door Zijn macht zal beschermen.

3.2.7.2 Stemmen

Christenen behoren de wetten van het land te eerbiedigen, behalve wanneer deze in strijd zijn met de bijbelse wet. Waar door de wet verlangd wordt om te stemmen, mogen Christenen getuigen door te stemmen op een partij die niet tegenstrijdig is met het bijbelse principe. Het kiezen van leiders door verkiezing is ontleend aan Deuteronomium 1:9-14 en voor de eindtijd of duizendjarig rijk de profetie van Hosea 1:11. Een verwikkeling in politieke strijd wordt gezien als voortzetting van oorlogvoering.

Hoofdstuk 4 - Leer aangaande de Messias

4.1 Het voorbestaan van Christus

Jezus Christus had een voorbestaan als geestelijk wezen. Hij bestond vanaf het begin van de schepping (Johannes 1:1) als de eerstgeborene der ganse schepping (Kolossenzen 1:15) en, daarom het begin der schepping Gods (Openbaring 3:14). Hij is degene die in het Oude Testament genoemd wordt de Engel van Jahwe, de Engel van het Aangezicht of van het Verbond. Hij was de Engel die Israël uit Egypte geleid heeft en door de Rode Zee. Hij was de Engel in de Wolk en de Engel die tot Mozes sprak bij Sinai (Handelingen 7:35-38). Hij was de El Bethel of de El, de God of Hogepriester van het Huis van God (Genesis 28:17, 21-22, 31:11-13; Hebreeën 3:1). Christus was de Engel van HaElohim (Genesis 31:11-13). Hij werd gezalfd tot elohim door zijn Elohim (Psalm 45:7-8), die God de Vader was. Hij was Hem getrouw, die hem als zoon aanwees, net zoals Mozes getrouw was aan Gods huis (Hebreeën 3:2), maar dan als dienstknecht.

Christus kwam in de wereld om te getuigen voor de waarheid (Johannes 18:37). Zijn Koninkrijk moet nog op aarde komen. Hij was bestemd vóór de grondlegging der wereld, maar werd geopenbaard bij het einde der tijden terwille van ons (1 Petrus 1:20).

 

4.2 De kruisiging en de opstanding

Christus werd in de wereld gezonden om de mensheid te redden door de zonde uit de wereld weg te nemen (Mat. 1:21, 9:6; Markus. 3:28) als het Lam (Openbaring. 5:6-8). Hij werd geslacht sedert de grondlegging der wereld als een uitoefening van Gods goddelijke voorwetenschap (Openbaring. 13:8).

Tenzij de mensheid gelooft dat Christus Messias is, zullen zij sterven in hun zonden (Johannes 8:24).

Christus is voor onze zonden gestorven in overeenstemming met de Schriften en hij werd begraven en opgewekt op de derde dag overeenkomstig de Schriften (1Korintiërs 15:3-4), en is verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders (1Korintiërs 15:5-6). Christus was reeds opgestaan vóór de eerste dag van de week, die zondag genoemd wordt (Johannes 20:1; zie ook de twijfelachtige Markus 16:9-10, waar toch nog in de voltooide tijd gesproken wordt toen hij des morgens vroeg opgestaan was) Er is ook geschreven dat hij drie dagen en nachten in het hart van de aarde zou zijn als het teken van Jona (Matteüs 12:39-40; Lukas 24:6-8).

Christus werd gekruisigd (Matteüs 27:32-50; Markus 15:24-37; Lukas 23:33-46; Johannes 19:23-30) omstreeks het derde uur, dat is om 9 uur ‘s morgens (Markus 15:25), tot het negende uur, dat is om 3 uur ‘s middags (Markus 15:33), op de 14de Nisan. Er is geen bewijs of dit op een martelpaal of de latere ontwikkeling van het T kruis was. Ongeacht dit, wordt het kruis niet als een symbool van het geloof gebruikt, omdat dit afkomstig is van oud niet-christelijk bijgeloof.

Christus werd gekruisigd en is opgestaan (Markus 16:6). Na zijn opstanding is hij opgevaren naar zijn Vader en onze Vader en zijn God en onze God (Joh. 20:11-18) Hij is gezeten aan Gods rechterhand met engelen, machten en krachten aan hem onderworpen (1 Petrus 3:22).

Christus gaf aan de Gemeente middels de apostelen de macht om zonden te vergeven en toe te rekenen (Johannes 20:22-23).

4.3 De tweede komst van Christus

Christus kwam eerst als het offer voor de vergeving van zonden. Hij kwam niet eerst als Koning Messias en dit werd verkeerd begrepen door de Joden van zijn tijd. Zij verwachtten een veroverende koning (Matteüs 27:11, 29, 37; Lukas 23:2-3, 37-38; Johannes 19:14-16). Niettemin werd hij erkend, door sommigen door de Heilige Geest, als de Koning van Israël (Johannes 1:50, 12:13-15) en zo werd de profetie vervuld (Zacharia 9:9).

Jezus zal wederkomen met macht, vergezeld van de hemelse Heerscharen (Matteüs 25:31) als Koning Messias (Openbaring 17:14). Zijn komst zal duidelijk zichtbaar zijn als de bliksem in de hemelen (Matteüs 24:27). Hij zal met macht regeren met de opgestane heiligen (Openbaring 20:4).

Hij zal de wetteloze doden bij zijn komst (2Tessalonicenzen 2:8) en vervolgens de wereldmachten. De wetteloze zal aan de macht komen naar de werking van Satan met allerlei krachten en tekenen en bedrieglijke wonderen (2Tessalonicenzen 2:9). Deze afval wordt naar de Tempel van God gezonden omdat zij niet de waarheid liefhadden, waardoor zij behouden konden worden. Daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt dat zij de leugen geloven, omdat zij niet de liefde tot de waarheid aanvaard hebben (2Tessalonicenzen 2:10-12). De Here zal het afvallige systeem verdelgen met de adem zijns monds en de verschijning als hij komt (2Tessalonicenzen 2:8).

 

4.4 De duizendjarige regering van Christus

Christus zal duizend jaar lang een regering op deze aarde vestigen met de opgestane heiligen (Openbaring 20:3-4). De satan zal duizend jaar gebonden worden en opgesloten in een bodemloze put of tartaroo, de plaats van de gevallen engelen (2 Petrus 2:4). De heiligen, die onthoofd waren vanwege het getuigenis van Jezus en het Woord van God en zij die niet het beest aanbeden hadden en diens beeld en zijn beeld of merkteken niet op hun voorhoofd en hand ontvangen hadden, zullen opgewekt worden en met Christus regeren duizend jaar lang (Openbaring 20:4). Dit is de eerste opstanding (Openbaring 20:5). De rest van de doden zullen niet weer levend worden totdat de duizend jaar voleindigd zijn (Openbaring 20:4). Dit is de tweede of de grote opstanding.

Tijdens deze duizendjarige periode zal Christus opnieuw het Koninkrijk vestigen volgens de bijbelse wetten, die hij gaf op Sinai. Dit zal gebeuren vanaf de dag dat hij op de Olijfberg staat (Zacharia 14:4, 6 e.v.). De volken zullen uitrukken tegen Jeruzalem en zullen vernietigd worden (Zacharia 14:12). Allen die van de volken overgebleven zijn zullen ieder jaar opgaan om de Heer der Heerscharen te aanbidden en het Loofhuttenfeest te houden (Zacharia 14:16). De sabbat, nieuwe maan en heilige dagen zullen verplicht zijn en de wet zal van Jeruzalem uitgaan. Die volken, die niet hun afgevaardigden naar Jeruzalem sturen voor het Loofhuttenfeest, zullen geen regen ontvangen te bestemder tijd (Zacharia 14:16-19).

Aan het eind van het Millennium zal de satan weer losgelaten worden om de volkeren over de hele aarde te verleiden (Openbaring 20:7-8). Zij zullen weer verzameld worden voor de strijd, maar zullen door vuur vernietigd worden (Openbaring 20:9); en dan zal de satan vernietigd worden. De grote opstanding zal dan gebeuren, en het Oordeel (Openbaring 20:13-15).

 

Hoofdstuk 5 - Het vraagstuk van het kwaad

5.1 Het ontstaan van kwaad door de opstand van de Heerscharen

De satan werd de hemel uitgeworpen door de zonde van weerspannigheid die — omdat deze tracht een wil te vestigen die gelijk is of hoger dan die van God de Vader — en derhalve afgoderij (of toverij zoals staat in 1 Samuel 15:23). De satan probeerde zichzelf gelijk te stellen aan de Allerhoogste of God de Vader. Christus aan de andere kant, trachtte niet zichzelf gelijk te stellen aan God, maar maakte zijn wil ondergeschikt (Johannes 4:34).

...die in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht,

maar zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft hij zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises

Daarom heeft God hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken...

(Filippenzen 2:6-9)

Dus God heeft Christus verhoogd door gehoorzaamheid, omdat hij niet de gelijkheid met Hem zocht en niet probeerde om God opzij te zetten, zoals een derde van de elohim en de bene elohim in feite getracht heeft.

In Lukas 10:18 zei Christus, dat hij de satan als een bliksem uit de hemel zag vallen. Satan sleepte een derde deel van de Engelen of Sterren des hemels mee (Openbaring 12:4). Deze engelen werden tezamen met de satan uitgeworpen op de aarde (Openbaring 12:9). Deze verwoesting wordt gesymboliseerd door de verwoesting zoals beschreven in Openbaring 8:10, waar de derde engel opnieuw de verwoesting laat zien, veroorzaakt door de val van een Ster der Heerscharen, daarbij een derde van de schepping verwoestend. De Heerscharen werden verwoest door de rebellie. De Heerscharen zijn de Tabernakel van God in de hemel. De rebellie zag een derde van de tabernakel verwijderd en het systeem van de aarde uitte godslasteringen tegen de naam van God en Zijn verblijfplaats, dat is, tegen degenen die in de hemel verblijven. (Openbaring 13:6). Dus God verblijft zowel in de hemelse tabernakel, bestaande uit de hemelse Heerscharen, alsmede in de uitverkorenen, die de aardse verblijfplaats van God zijn.

 

5.2 De leer aangaande voorbestemming of predestinatie.

Het is God, Die door Christus door middel van de Heilige Geest het verstand opent van alle uitverkorenen, beginnend met de apostelen, opdat de Schriften begrepen kunnen worden (Lukas 24:45). Christus sprak in gelijkenissen opdat zij die niet uitverkoren waren, het niet zouden begrijpen. Anders zouden zij zich omkeren en behouden worden (Matteüs 13:10-17) voordat zij in staat zouden zijn om het oordeel in te gaan. God is genadig en wil niet dat iemand verloren gaat. Door Zijn goddelijke voorwetenschap wordt een ieder geroepen volgens Zijn voornemen. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook te voren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, opdat hij de eerstgeborene zou worden onder vele broeders. En die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen, en hen die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd. Wat zullen wij van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? (Romeinen 8:28-31).

 

5.3 De toestand van de doden

De toestand van de doden is stilte (Psalm 115:17) en duisternis (Psalm 143:3). Er is geen eeuwig bestaande ziel. Eén lot treft alle mensen (Prediker 9:3). De doden weten niets (Prediker 9:5).

Sommige van de doden uit de oudheid zullen niet opstaan (Jesaja 26:14 en vergelijk Jesaja 26:19).

De dood van de heiligen wordt ook wel genoemd slaap of hen die ontslapen zijn (zie Matteüs 9:24; Johannes 11:11; 1Korintiërs 11:30, 15:6, 18, 51; 1 Tessalonicenzen 4:13-15; 2 Petrus 3:4).

 

5.4 De Opstanding der Doden

God doet wonderen aan de doden en zij, die gestorven zijn, zullen opstaan om Hem te loven (Psalm 88:11). Vanuit het graf wordt zijn goedertierenheid verkondigd (Psalm 88:12), wanneer de doden opgewekt worden. Want Job wist dat zijn Verlosser leeft (Job 19:25) en dat hij tenslotte op de aarde zou staan. Nadat Job te gronde was gericht, wist hij dat hij uit zijn vlees God zou zien, die naast hem zou staan, en dat zijn ogen Hem zouden aanschouwen en niet [de ogen van] een vreemde (Job 19:25-27).

Christus wekte de doden op, opdat wij zouden weten, dat hij de Messias is (Matteüs 11:4-5). Lazarus was een voorbeeld van zijn macht (Johannes 11:11). Dit begrip van de opstanding zoals dit was toegeschreven aan de Messias in zijn tijd en welbekend aan- en verwacht door de autoriteiten (Matteüs 14:2).

Het was bekend dat wij niet allen zullen ontslapen, maar dat wij allen veranderd zullen worden, bij de laatste bazuin (1Korintiërs 15:51). Dus de broeders zullen door alle generaties heen en ontslapen, maar in de laatste dagen zal de Messias komen, terwijl anderen van de heiligen in leven zijn. Zo zullen allen veranderd worden in onvergankelijke geestelijke lichamen (1 Korintiërs 15:44 e.v.). Zij die ontslapen zijn zullen opgewekt worden. Zij die leven, die overgebleven zijn tot de komst van de Heer, zullen niet hen vóórgaan die ontslapen zijn (1Tessalonicenzen 4:13-15). De Heer zal uit de hemel neerdalen op een teken, bij het roepen van een aartsengel, en bij het geklank ener bazuin Gods, en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen de levenden, die achterbleven, samen met hen opgenomen worden en altijd met de Here zijn (1 Tessalonicenzen 4:16-17).

Vanaf de opstanding zal de duizendjarige heerschappij van de heiligen beginnen. De heiligen zullen de naties hoeden met een ijzeren staf (Openbaring 2:26-27).

In de opstanding zal er geen huwelijk zijn (Matteüs 22:30). De heiligen zullen als geestelijke wezens opgewekt worden. Christus is voor ons gestorven, opdat, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, tezamen met hem zouden leven (1Tessalonicenzen 5:10).

Het is belangrijk, dat wij begrijpen, dat alleen de rechtvaardigen deel hebben aan de eerste opstanding. Rechtvaardig (zedek) en Recht zijn in het Hebreeuws hetzelfde woord. Zij worden als hetzelfde gezien. Dus een onberouwelijke rechtsverkrachting sluit de uitverkorenen van de eerste opstanding uit.

5.5 De straf van de goddelozen

De mensheid wordt onderworpen aan een systeem van rechtvaardig onderwijs. Het is Gods wil dat geen vlees verloren gaat, maar dat allen tot bekering zouden komen (2 Petrus 3:9).

Als God Zijn geest en Zijn adem tot Zich terug zou nemen, dan zou al wat leeft tegelijk de geest geven, en de mens zou wederkeren tot stof (Job 34:14-15), dus de onsterfelijke ziel bestaat niet.

Alle mensen die niet in de eerste opstanding worden opgewekt, welke een betere opstanding is (Hebreeën 11:35), zullen uit de doden opgewekt worden bij de tweede opstanding na de duizendjarige regering van Messias. Dit proces is een periode van oordeel, die zich over meer dan honderd jaar schijnt uit te strekken (Jesaja 65:20). De opstanding ten oordeel (Johannes 5:29) is één van correctie en onderwijs, opdat de hele mensheid gereed gemaakt wordt om het eeuwige leven te ontvangen. Het woord voor oordeel (kriseoos) heeft de betekenis van beslissing.

De verbetering komt voort uit overtuigingen en beslissingen die gegeven zijn overeenkomstig de daden. Het kan zowel het begrip omvatten van straf of van vergelding. Echter het gewone volk heeft niet de gelegenheid gehad om God te kennen en kan dan ook nauwelijks voor dat feit gestraft worden. De goddelozen zullen onderworpen worden aan gedegen onderwijs. Wanneer zij zich niet bekeren na de periode van honderd jaar, die toebedeeld is na de tweede opstanding, zullen zij moeten sterven en zullen hun lichamen verteerd worden door Gehenna vuur (vertaald met hel of hellevuur) (Matteüs 5:22, 29, 30; 10:28, 18:9, 23:15, 33; Markus 9:43, 45, 47; Lukas 12:5; Jakobus 3:6)

Er zijn drie woorden in het Nieuwe Testament die met hel vertaald zijn. Dit zijn SGD 86 Hades die vrijwel hetzelfde is als SHD 7585 Sheol, oftewel kuil of graf, de plaats waarin dode lichamen gelegd worden. De twee andere teksten zijn SGD 1076 Gehenna, wat het oorspronkelijke Hebreeuws is voor het Dal van Hinnom. Dit was een vuilstortplaats waar afval en dode dieren uit Jeruzalem verbrand werden. Christus gebruikte het dus figuurlijk terwijl hij verwees naar de opruiming van de doden, zowel lichaam als ziel (Matteüs 10:28), na het oordeel. De derde is SGD 5020 tartaros wat de afgrond is waarin de engelen worden opgesloten na de rebellie.

De eeuwige straf (kolasin, doodstraf) genoemd in Matteüs 25:46 staat tegenover eeuwig leven. Het is gewoon de dood. Het begrip van straf, zoals in timoria in Hebreeën 10:29, komt van het besef van rechtvaardiging. 2Korintiërs 2:6 gebruikt het woord epitimia van achting als burger. Vandaar heeft berisping hier de betekenis van het verlies van achtbaar burger zijn.

Er is dus geen plaats van eeuwige kwelling van de doden. De heiligen zullen bij de eerste opstanding geroepen worden voor een taak van onderwijs in het Millennium opdat de demonen geoordeeld kunnen worden overeenkomstig hun gedrag en de wereld een vergelijkingsstandaard kan hebben, waarmee de resultaten gemeten kunnen worden. Deze zullen niet sterven, in de betekenis dat zij nu geoordeeld worden. Over hen wordt gesproken als in slaap vallen.

De rest van de wereld, die geen deel vormt van de uitverkorenen, wordt nu niet geoordeeld. De rest van de wereld zal opgewekt worden en onder toezicht verbeterd worden in de tweede opstanding (Openbaring 20:12-13). Er is geen andere opstanding of bestraffing dan de tweede of de grote opstanding. Zij, die berouw hebben, zullen eeuwig leven krijgen met de heiligen van de eerste opstanding en zij, die geen berouw hebben, zullen gewoon sterven en hun lichamen zullen verbrand worden. Hierna zal de toestand van dood en het graf, of Hades, weggeworpen worden (Openbaring 20:14). De goddelozen die leven bij de wederkomst van de Messias zullen gedood worden (Maleachi 4:3) en overgedragen worden aan de tweede opstanding.

De tweede opstanding was de straf die op Juda gelegd werd, omdat zij Christus verworpen hebben. Zij waren de kinderen van het Koninkrijk die in de buitenste duisternis geworpen werden (Matteüs 8:12). Zij zijn als natie overgegeven aan de tweede opstanding in plaats van deelgenoot te zijn aan de goddelijke natuur (2 Petrus 1:4) en de eerste opstanding. Afgezien van de toewijzing als stam met de uitverkorenen (Openbaring 7:5) werd Juda niet uitverkoren om deel te hebben aan de eerste opstanding. Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren voor deze taak (Matteüs 22:13-14). Velen die aan Jezus geloven, maar de uitverkorenen mishandelen, of die niet ijverig zijn (Matteüs 25:30) zullen in feite overgeleverd worden aan de tweede opstanding (Matteüs 24:51, 25:30) want er zijn velen buitengesloten (Lukas 13:26-28) en zelfs voor hen, die in de eerste opstanding zijn, is er een orde van voorrang (Lukas 13:30).

 

Hoofdstuk 6 - De Gemeente

6.2 Wie of wat is de Gemeente?

Christus zei dat hij zijn Gemeente zou bouwen op de rots en dat de poorten van het dodenrijk haar niet zouden overweldigen (Matteüs 16:18). God is de Rots, waarop de Gemeente gebouwd wordt. De Gemeente is een verzameling van afzonderlijke mensen. Het is niet een gebouw of een georganiseerde bedrijfsstructuur. De Gemeente Gods is de naam van iedere afzonderlijke Gemeente (1Korintiërs 1:2; 2Korintiërs 1:1 en ook 1Korintiërs 11:22 met betrekking tot de Gemeente van God die te Korinte is). Zij zijn allemaal bekend als de Gemeente Gods (Handelingen 20:28; Galaten 1:13; 1Timoteüs 3:5) en Gemeenten Gods (1Korintiërs 11:16; 1Tessalonicenzen 2:14; 2Tessalonicenzen 1:4). 1Korintiërs 14:34 verwijst naar de Gemeenten der heiligen, met betrekking tot de afzonderlijke mensen, waaruit de Gemeente is samengesteld. De Gemeenten waren te vinden in veel plaatsen en iedere Gemeente was autonoom.

Mensen worden persoonlijk door God geroepen en aan Christus gegeven (Johannes 17:11-12; Hebreeën 2:13, 9:15). De Heer voegt dagelijks toe aan de kring, die behouden werden (Handelingen 2:47). De Gemeenten waren bekend door de plaatsnaam (Romeinen 16:1; 1Korintiërs 1:2; 1Tessalonicenzen 1:1; 2 Tessalonicenzen 1:1; 1 Petrus 5:13) en waren vaak klein of bestonden uit huisgemeenten (Romeinen 16:5, 23; 1 Korintiërs 16:19; Kolossenzen 4:15; Filemon. 1:2). Christus werd tot hoofd gesteld over alles voor de Gemeente (Efeziërs 1:22). God openbaart aan de overheden en machten in de hemelse gewesten Zijn wijsheid door de Gemeente (Efeziërs 3:10). Christus is het hoofd van de Gemeente, die zijn lichaam is, en onderworpen is aan Christus. Christus gaf zichzelf aan de Gemeente, zoals ieder hoofd van een gezin dit voor deze eenheid moet doen (Efeziërs 5:23-26). De Gemeente moet voor Christus geplaatst worden zonder vlek of rimpel, heilig en onbesmet (Efeziërs 5:27). De Gemeente wordt gevoed door Christus (Efeziërs 5:29). Christus, als hoofd van de Gemeente, was de eerstgeborene uit de doden zodat hij voorrang mocht hebben. De Gemeente, als het lichaam van Christus, wordt aan Christus ten huwelijk gegeven, als groep bij de eerste opstanding, wanneer de bruidegom komt (Matteüs 25:1-10; Kolossenzen 1:18, 24). De Gemeente is de vergadering van de eerstgeborenen en hun namen zijn ingeschreven in de hemelen (Hebreeën 12:23). Het Huis van God is de Gemeente van de levende God, de pijler en het fundament van waarheid. Dus de Gemeente van God is gegrondvest op waarheid (1Timoteüs 3:15).

6.2 Gemeente-organisatie

De Gemeente als geheel is verantwoordelijk voor het welzijn van haar mensen (1Timoteüs 5:16). Dit is op plaatselijke basis.

De Gemeente wordt geleid door oudsten en diakenen, gekozen door de broeders (Handelingen 1:23, 26, 6:3, 5-6, 15:22; 1Korintiërs 16:3; 2Korintiërs 8:19, 23), die bidden en de zieke broeders zalven in de naam des Heren (Jakobus 5:14). De Heilige Geest stelt hen tot opzieners aan over de kudde, die de Gemeente Gods is (Handelingen 20:28). De Gemeenten hebben grote zelfstandigheid (3 Johannes 9-10). Het administratieve werk van de Gemeente wordt verricht door diakenen en diakonessen (Romeinen 16:1) die zich hebben bewezen voor het ambt (Filippenzen 1:1; 1Timoteüs 3:8-13). Er zijn in de Gemeente verschillende ambten, inclusief die van profeten en leraars (Handelingen 13:1); voorts krachten, daarna gaven van genezing, (bekwaamheid) om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van tongen (1Korintiërs 12:28). Het onderwijs van de Gemeente wordt in bekende tongen (talen) gedaan, of in tongen die begrepen en uitgelegd worden, vertaald door aanwezigen (1Korintiërs 14:4-5).

De Gemeenten zijn verantwoordelijk om mee te helpen in het werk van de discipelen of evangelisten, die aangesteld zijn en grotere gebieden tot werkterrein hebben dan die van de afzonderlijke Gemeenten (Handelingen 14:23, 27, 15:3, 4, 22, 18:22, 20:17; 1Korintiërs 4:17).

Christus gaf specifieke boodschappen aan afzonderlijke Gemeenten, en de engelen belast met elk van deze, om te dienen als voorbeeld voor de uitverkorenen (Openbaring 2:1, 8, 12, 18, 3:1, 7, 14).

Het beslissen over en berechten van de alledaagse geschillen wordt door de gewone leden van de gemeente gedaan, opdat zij hun toekomende rol in oordeel van de Heerscharen verder zullen ontwikkelen (1Korintiërs 6:4).

6.3 Doel en streven van de Gemeente

De belangrijkste taak van de Gemeente is voort te gaan met de verkondiging van het Evangelie van het Koninkrijk van God, zoals dit opgedragen was aan Jezus Christus (Matteüs 4:17, 10:7, 11:1; Markus 1:38-39; 3:14, [16:15]; Lukas 4:43, 9:60).

De Gemeente moet de blijde boodschap brengen aan de ootmoedigen, de gebrokenen van hart verbinden, voor gevangenen vrijlating uitroepen, voor gebondenen opening der gevangenis (Jesaja 61:1), blinden het gezicht geven (Lukas 4:19). De blijde boodschap behelst ook het verrichten van genezingen (Lukas 9:2).

Het evangelie is het aangename jaar des Heren te verkondigen (Lukas 4:19) en getuigen dat Christus door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden (Handelingen 10:42).

Het weiden van de Gemeenten is de tweede taak van de oudsten (Handelingen 20:28), die trachten om overal in elke Gemeente te onderwijzen (1Korintiërs 4:17). De gaven van 1Korintiërs 12:28 worden aangewend om te helpen in de opbouw van de Gemeente. Deze geestelijke gaven moeten met ijver ontwikkeld worden voor het stichten van de Gemeente (1Korintiërs 14:12). De wijze waarop iemand zijn eigen huis bestiert, is een leidraad voor een doelmatige beheer van de Gemeente Gods (1Timoteüs 3:5).

 

6.4 Heiliging

Zij van de Gemeente, die geroepen zijn door de Heilige Geest (Romeinen 15:16) om heiligen te zijn, zijn geheiligd door God de Vader en bewaard voor Jezus Christus (Judas 1).

De heiligen zijn geheiligd door God door het bloed van het verbond (Hebreeën 10:29) en het lichaam van Jezus Christus (Hebreeën 10:9-10). De heiligen worden vervolgens behouden in de doop (1Korintiërs 6:11). De Heilige Geest is dus een geest van onze God, en door de naam van Jezus Christus zijn de uitverkorenen geheiligd en gereinigd door zijn offer, vasthoudende in het geloof door God (Handelingen 26:18).

De uitverkorenen krijgen vergiffenis uit genade en behouden hun plaats door geloof, daarbij elkaar heiligend zowel in de Gemeente als in de gezinnen (1Korintiërs 7:14). Daarom zijn de ongelovige echtgeno(o)t(e) en de kinderen geheiligd in de uitverkorenen. De uitverkorenen zijn geheiligd in het lichaam van Christus als één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkaar (Romeinen 12:5; 1Korintiërs 12:20-27), en derhalve is heiliging niet afhankelijk van een georganiseerde structuur.

 

Hoofdstuk 7 - Het Koninkrijk van God

7.1 De vestiging van het Koninkrijk

De vestiging van het Koninkrijk van God werd verkondigd waarbij de regeringen van deze wereld worden verbrijzeld door de komst van Messias aan het einde der tijden (Daniël 2:44). Het Koninkrijk van God werd door Christus gepredikt, die zei dat het nabij was (Markus 1:14-15). Het Koninkrijk is in twee fasen gesplitst. Eerst het geestelijke Koninkrijk en vervolgens het fysieke duizendjarige Koninkrijk onder Messias.

7.1.1 Het geestelijke Koninkrijk

Tot aan Pinksteren 30 AD was aan slechts weinig profeten en leiders van Israël de Heilige Geest gegeven en wel voor een bijzonder doel. Geen ander volk, tot aan de toelating van de heidenen in de Gemeente vanaf 30 AD, had de Heilige Geest. Zo waren allen besloten tot de tweede of grote opstanding in Openbaring 20:4 e.v.

De Heilige Geest werd aan de mensheid gegeven sinds de dood van Christus, als de eerste fase van het Koninkrijk sinds Pinksteren 30 AD ( Handelingen 2:1-4) die zij met kracht zagen komen (Markus 9:1). De Geest moet in nederigheid ontvangen worden en in een ijver voor kennis als van een kind (Markus 10:15). Tenzij een mens wederom geboren wordt, uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien (Johannes 3:3-5).

De geheimenissen van het Koninkrijk zijn beperkt tot de uitverkorenen en begrip wordt gegeven door de Heilige Geest; daarom is de Bijbel geschreven in gelijkenissen (Lukas 8:10). Het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest (Romeinen 14:17). Het bestaat niet in woorden, maar in kracht (1Korintiërs 4:20).

Berouw is een absolute voorwaarde voor toelating tot het Koninkrijk. Berouwvolle zondaars zullen hen, die zichzelf rechtvaardigen, vóórgaan ( Matteüs 21:31-32) . De roeping van de uitverkorenen gebeurt door de algemene verspreiding van informatie, vergelijkbaar met zaad (Matteüs 13:3-9). Het wordt verspreid en met grote ijver ontvangen door de Geest (Matteüs 13:44-46). Vandaar dat velen geroepen zijn, maar weinigen in feite uitverkoren (Matteüs 20:16, 22:14). De roeping verzamelt anderen naast de uitverkorenen, die aan het einde der tijden gezift worden, of bij de komst van Messias, of, voor hen die gestorven zijn, bij de opstandingen (Matteüs 13:25-30, 36, 38-40, 47-50). De uitverkorenen zijn van te voren bestemd om geroepen te worden en daarna gerechtvaardigd en verheerlijkt (Romeinen 8:30).

Wanneer het Koninkrijk gegeven wordt door de Heilige Geest, is het als een mosterdzaadje dat tot een grote boom groeit, of als een zuurdesem dat het hele deeg doorzuurt (Matteüs 13:31-33), zodat God kan zijn alles in allen (1Korintiërs 15:28; Efeziërs 4:6).

De eerste voorwaarde is het Koninkrijk Gods te zoeken en Zijn gerechtigheid en al het andere zal u geschonken worden (Matteüs 6:33). De macht over boze geesten is een teken van het Koninkrijk Gods in de mens persoonlijk (Matteüs 12:28). De uitvoering van Gods wil is een belangrijke voorwaarde om het Koninkrijk door de Heilige Geest te behouden. Als het niet op de juiste wijze gebruikt wordt, wordt het weggenomen en aan anderen gegeven, die de vruchten daarvan wel opbrengt (Matteüs 21:31, 43).

Het Koninkrijk komt niet door berekening of in uiterlijke gedaante, maar is binnen de mensen persoonlijk (Lukas 17:20-21). Het Koninkrijk Gods, ook wel genoemd het Koninkrijk der Hemelen, wordt niet alleen verkregen door te belijden Christus is Heer, wat één kant van de uitverkorenen is, maar ook door de uitvoering van de wil van God de Vader (Matteüs 7:21). Door de nederige uitoefening van Gods wil kan men groot worden in het Koninkrijk van God (Matteüs 18:3-4).

Zij die uitgesloten zijn van deelname aan het Koninkrijk van God worden in het bijzonder genoemd in 1Korintiërs 6:9-10, Galaten 5:19-21 en Efeziërs 5:5.

7.1.2 De duizendjarige regering van Christus

De duizendjarige regering van de Messias wordt in het bijzonder vermeld in Openbaring 20:2-7. De duizendjarige periode wordt ook wel Millennium of Chiliad genoemd.

7.1.2.1 De wederkomst van de Messias

Het herstel van het Bijbelse systeem door de komst van Messias vinden wij in Zacharia 14. Christus zei in een gelijkenis dat hij weg moest gaan en daarna wederkeren (Lukas 19:12).

De Messias zal op de Olijfberg komen. Met zijn uitverkorenen zal hij zijn regering vestigen. Hij zal de Tempel herbouwen (Handelingen 15:16). Hij zal het bijbelse systeem evenals de sabbat, nieuwe maan en jaarlijkse heilige dagen opnieuw instellen. Van alle volken zal verlangd worden dat zij gezanten sturen naar Jeruzalem voor het Loofhuttenfeest, of zij krijgen te bestemder tijd geen regen (Zacharia 14:16-19).

De wederkomst zal met grote tekenen en wonderen gepaard gaan, met grote macht en heerlijkheid (Matteüs 24:27, 30; Openbaring 1:7). Zijn komst zal opvallend zijn en gepaard gaan met tekenen in de hemel (Openbaring 6:12). De machten zullen wankelen. De zon zal verduisterd worden en de maan zal geen licht meer geven (Matteüs 24:29; Handelingen 2:20). Hij zal aan de rechterhand van de Macht gezeten zijn en zal komen op de wolken des hemels. God geeft dus Christus macht ( Matteüs 26:64; Markus 14:62; Lukas 21:27; Handelingen 1:11).

Christus zal komen bij het roepen van een aartsengel en bij de laatste bazuin (1Tessalonicenzen 4:16-17; Openbaring 11:15).

Wanneer de Zoon des Mensen komt in al zijn heerlijkheid, om in zijn heiligen verheerlijkt te worden (2Tessalonicenzen 1:10), met zijn engelen, zal hij de mensen scheiden en over hen het oordeel uitspreken (Matteüs 25:31-46).

De uitverkorenen, die van het Koninkrijk van God, aan wie de Heilige Geest gegeven is na berouw en volwassendoop en de geboden onderhouden, zullen opgewekt worden bij de wederkomst van Christus. Dit is de eerste opstanding. De overigen van de doden zullen niet levend worden tot het einde van het Millennium. Dit is de tweede opstanding (Openbaring 20:4 e.v.). De uitverkorenen zijn de hoop en de reden voor de komst van de Messias (1Tessalonicenzen 2:19; Openbaring 22:20). De uitverkorenen moeten onberispelijk in heiligheid gereed zijn bij de komst van Christus en de Heerscharen (1Tessalonicenzen 3:13; 5:23). De liefde voor de waarheid is noodzakelijk om behouden te worden (2Tessalonicenzen 2:10). De Here zal de goddeloze doden bij zijn komst met de adem van zijn mond (2Tessalonicenzen 2:8). De Gemeente wordt aangespoord om waakzaak te blijven en niet te slapen, omdat zij dan niet het uur weet, wanneer de Here komt (Markus 13:35-37; Openbaring 3:3, 11). Christus komt weder in gerechtigheid en zal oorlog voeren tegen allen, die weigeren Gods geboden te houden (Psalm 96:13; Openbaring 19:11). Christus zal terugkeren om een ieder te vergelden naar dat zijn werk is (Openbaring 22:12).

7.1.2.2 De inzameling van Israël

Bij de wederkomst van de Messias zullen de uitverkorenen en de overlevenden van fysiek Israël, van wie sommigen als priesters gebruikt zullen worden, ingezameld worden naar Jeruzalem van de vier einden der aarde (Jesaja 11:12, 66:19-21).

7.1.2.3 De Dag des Heren

Vóór de Dag des Heren zal er een opstand of afval (apostasia) zijn, zo genoemd naar het afvallen van de waarheid en wet te midden van de uitverkorenen. De mens der wetteloosheid (anomias), zo genoemd vanwege het afvallen van Gods wetten door zijn onderricht te midden van de uitverkorenen, wordt geopenbaard (2Tessalonicenzen 2:3-8). Hij zit in de Tempel Gods en wordt God genoemd. Hij zal door Messias gedood worden bij diens komst.

De Heer zal hen vernietigen die oorlog voeren tegen Jeruzalem. De mensen zullen tijdens deze vernietiging in paniek raken en zich tegen elkaar verheffen (Zacharia 14:12-13). Dit zal plotseling gebeuren (1Tessalonicenzen 5:3).

De verwoesting zal een verschrikkelijke uitwerking op de aarde hebben. De mensheid zal zich verbergen in de bergen en rotsen, omdat Christus met toorn gekomen is en niemand zal kunnen bestaan (Openbaring 6:16-17), wanneer God de bazuinen en plagen in het laatst der dagen zal uitstorten (Openbaring 8:7-9:21; Openbaring 16:1-21). Het einde van de Dag des Heren, die doorgaat door tot in het Millennium, zal het einde van de aarde in de huidige vorm doen zien. De planeet zal vernietigd worden door vuur (2 Petrus 3:7-10, 12), daarbij alle sporen van menselijke bewoning vernietigend.

Het hele proces van de Dag des Heren is erop gericht om de aarde te oordelen en de mensheid te verbeteren (Judas 14-16). Degenen van de uitverkorenen die zondigen worden terug gegeven aan het wereldse systeem, zodat zij in de Dag des Heren behouden kunnen worden, na tijdens de tweede opstanding te zijn verbeterd (1Korintiërs 5:5). Er zijn dus ook maar twee opstandingen.

7.1.3 Het eeuwigdurende Koninkrijk van God

7.1.3.1 De komst van God

Wanneer Christus alle heerschappij en macht en kracht onttroond zal hebben, zal hij de hele ordening aan God overdragen (1Korintiërs 15:24, 28). Dan zal God naar de aarde komen en het gezag van de hemelen naar hier overbrengen. De aarde zal vol van Zijn heerlijkheid zijn (Jesaja 6:3) en God en het Lam zijn de verlichting en lamp van de stad (Openbaring 21:23).

 

7.1.3.2 De nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem

Jesaja 65:17 zegt dat er nieuwe hemelen en een nieuwe aarde geschapen zullen worden. Het zaad van Israël zal voor God blijven in dit nieuwe systeem (Jesaja 66:22) tot aan het eind van het Millennium wanneer alle vlees verouderd zal zijn. God zal tot Sion wederkeren en het zal de stad van trouw genoemd worden (Zacharia 8:3). De stad het Nieuwe Jeruzalem zal uit de hemel neerdalen (Openbaring 3:12). Dit Nieuwe Jeruzalem is de Heilige Stad die neerdaalt bij de schepping van de nieuwe hemel en nieuwe aarde (Openbaring 21:1-4, 7, 10). Dan zal God geheel in allen zijn. Aan de vroegere dingen zal niet meer gedacht worden (Jesaja 65:17). Wij verwachten een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont, naar de belofte (2 Petrus 3:13). Velen van de uitverkorenen, die overwinnen, zullen tot een zuil gemaakt worden in de nieuwe Tempel van God (Openbaring 3:12). Dit is dus een geestelijk bouwwerk.

7.1.3.3 De bestemming van de mensheid

Aan de uitverkorenen zal de regering over de planeet tijdens het Millennium gegeven worden (Lukas 19:17, 19), en zij zullen als engelen zijn (Matteüs 22:30), de aarde beërven en uiteindelijk God zien, als kinderen Gods (Matteüs 5:3-11). Deze positie wordt uitgebreid naar alle volken (Matteüs 8:11). Dit heeft God de Vader behaagd (Lukas 12:32). Want allen die door de Geest van God geleid worden, zijn Zonen Gods (Romeinen 8:14).

Het duizendjarige Koninkrijk van Messias is eigenlijk een onderwijsmethode om de mensheid voor te bereiden voor hun uiteindelijke verantwoordelijkheden, daarmee hun potentieel en het plan van God vervullende, dat was gelegd vóór de grondlegging der aarde.

De uiteindelijke bestemming van de mensheid is om hen klaar te maken voor hun in te nemen plaats in de nieuwe, tot één geheel verenigde ordening van de Heerscharen en om het rechtmatige erfdeel op te nemen, dat ligt in de ontwikkeling en bestuur van de aarde (Psalm 8:2-9; Daniël 2:44-45) en het nieuw geordende heelal (Daniël 7:27, 12:3).

Appendix

De Geest binnen het Trinitarisme

De Trinitariërs maakten een scheiding tussen de theologie en het zogeheten economie tot behoud in de vleeswording van Jezus Christus. LaCugna (GOD FOR US The Trinity and Christian Life [GOD VOOR ONS De Drie-eenheid en Christelijk leven], Harper, San Francisco, 1991), merkte, bij de behandeling van de ontwikkeling van de leer van de Drie-eenheid en de scheiding van theologie van het plan tot behoud (of soteriologie) als geopenbaard in de Vleeswording van Jezus Christus, op, dat de Cappadociërs de theologie in een richting stuurden die verder bijdroeg aan de scheiding van economie en theologie. Deze richting leidde vanzelfsprekend tot de:

via negativa van Pseudo-Dionysius en tenslotte tot de theologie van Gregorius van Palamas (Hoofdstuk 6).

In het West-Latijnse, in de periode die onmiddellijk volgde op Nicaea, behielden theologen zoals Hilarius van Poitiers en, misschien in buitengewone mate, Marcellus van Ancyra, het verband tussen de goddelijke hypostasen en de economie tot behoud. Augustinus had een totaal andere benadering. Zijn vertrekpunt was niet langer de alleenheerschappij van de Vader maar het goddelijke vermogen gelijkelijk verdeeld onder drie personen [nadruk toegevoegd]. In plaats van onderzoek te doen naar de aard van theologia zoals die is geopenbaard in de Vleeswording van Christus en vergoddelijking door de Geest [nadruk toegevoegd], zou Augustinus onderzoek doen naar de sporen van de Drie-eenheid die gevonden zouden moeten worden in de ziel van iedere mens. Augustinus’ jacht op een ‘psychologische’ analogie voor de betrekkingen binnen de Drie-eenheid zou betekenen dat de Drie-eenheids doctrine hierna zich bezig zou houden met de ‘interne’ betrekkingen van de Godheid, losgemaakt van wat wij weten van God door Christus in de Geest (LaCugna, p 44).

De Middeleeuwse Latijnse theologie volgde Augustinus en de scheiding tussen theologie en economie of soteriologie. De hele structuur raakte verwikkeld in neo-Platonisme en Mystiek.

De belangrijke opmerkingen van LaCugna zijn dat sinds Augustinus de alleenheerschappij van de Vader niet langer het allerhoogste was. De Drie-eenheid neemt een gezamenlijk op gelijke voet staand beginsel aan. Dit was de tweede stap die volgde op die, vanuit een valse bewering, van een gezamenlijke eeuwigheid. Het juiste uitgangspunt was het besef van de manifestatie van de Godheid in ieder mens, namelijk de werking van de Vader door middel van de Heilige Geest, die van Hem uitging door middel van Jezus Christus. Deze richting door Jezus Christus stelde Christus in staat om ieder mens afzonderlijk te volgen en te leiden in overeenstemming met de wil van God, die leefde in elk van de uitverkorenen.

Christus was niet de oorsprong van de Heilige Geest. Hij was de bemiddelende begeleider ervan. Hij handelde voor God zoals hij altijd voor God gehandeld had voor en in overeenstemming met de wil van God. Maar hij was niet de God. De trinitariërs verloren dit feit uit het oog, vooropgesteld dat zij ooit de zaak begrepen hadden. Zoals LaCugna zegt de

Theologie van de Drie-ene God bleek toegevoegd te zijn aan de overweging van de ene God (p. 44).

Dit tastte fundamenteel de wijze aan waarop Christenen bidden. Dat wil zeggen, dat zij niet langer tot de Vader alleen baden (Matteüs 6:6, 9) in de naam van de Zoon zoals de Bijbel aangeeft (volgens Lukas 11:12), de Vader aanbiddend (Johannes 4:23), maar tot de Vader, de Zoon en Heilige Geest. Verder ontwikkelden de geleerden een metafysica van theologie zelf. Maar het hele bouwwerk was gebouwd met veronachtzaming of manipulatie van de Bijbel. Daarom halen de trinitariërs nooit over een onderwerp alle Bijbel teksten aan en vertalen andere belangrijke sleutelteksten verkeerd en negeren daarbij de teksten die zij niet kunnen veranderen. Maar hun systeem is gebaseerd op Mystiek en Platonisme. LaCugna stelt dat

De Cappadociërs (en ook Augustinus) in aanzienlijke mate verder gingen dan het schriftuurlijke begrip van economie door Gods verhouding met de Zoon (en de Geest) op een ‘intra-goddelijk’ niveau te plaatsen (p. 54).

De Ene God bestond als ousia in drie verschillende hypostases. Wij hebben gezien (Cox, De Uitverkorenen als Elohim) dat de Platonische term ousia en de Stoïcijnse term hypostases in wezen hetzelfde betekenen.

De overplaatsing van de Geest naar een werking op intra-goddelijk niveau betekent dat de uitverkorenen nooit deel kunnen hebben aan de natuur van God zoals Christus aan die natuur deel heeft. Deze bewering is onschriftuurlijk. De uitverkorenen hebben deel aan de goddelijke natuur (2 Petrus 1:4).

In Efeziërs 1:22 stelde God alles onder de voeten van Christus en maakte hem hoofd van de Gemeente boven al wat is. God wekte Christus op

uit de doden en zette hem aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en hem als hoofd boven al wat is gegeven aan zijn Gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met hem, die allen in allen volmaakt.

Christus wordt dus gezag gegeven over alle naam, zoals de naam zelf gezag vertegenwoordigt. Hem is gezag gegeven over alles opdat de Gemeente in haar erfdeel kan komen door Christus in wie de volheid van de Godheid lichamelijk woont (Kolossenzen 2:9). Het woord dat hier met Godheid is vertaald, is theotetos, hetgeen betekent godheid of de toestand van zijnde God.

Nu zegt Thayer dat godheid (theot) verschilt van goddelijkheid (Theiot) zoals wezen verschilt van kwaliteit of kenmerk (Thayer’s, p.288). De betekenis hier is dat de volheid van het wezen van God lichamelijk verblijft in Christus. Het is deze volheid van wezen dat ons gegeven is, zodat ieder mens de nieuwe natuur van God kan aandoen (Kolossenzen 3:10). Zij worden noch Jood noch Griek maar zijn allen van Christus omdat hij in allen is (Kolossenzen 3:11). Hij brengt de mensen tot ontwikkeling, door de kracht van de Heilige Geest, om uiteindelijk God geheel in allen te maken (1Korintiërs 15:28).

Wanneer alles hem onderworpen is, zal ook de Zoon zichzelf aan Hem onderwerpen, Die hem alles onderworpen heeft, opdat God zij geheel in allen (panta en pasin) [zie ook Kolossenzen 3:11 (panta kai en pasin)].

De aanhangers van de Drie-eenheid begonnen deze tekst te vertalen met alles in allen om de logische uitbreiding van God als wezen naar alle mensen te vermijden, zoals Christus deed volgens deze teksten.

Het is Christus die ons vervult tot alle volheid Gods (Efeziërs 3:19). De volheid van Christus is een beeld van de Vader (Efeziërs 4:13). Wij moeten dus een beeld of eikon van de Vader worden zoals Christus was, en zo zijn wij kinderen Gods en mede-erfgenaam met Christus van het Koninkrijk van God (Romeinen 8:17; Jakobus 2:5). Erfgenamen naar de belofte (Galaten 3:29) van heil (Hebreeën 1:14) en mede-erfgenamen van de genade (1 Petrus 3:7).

De Zoon van God wordt Eeuwige Vader (Jesaja 9:5) als het hoofd van het vaderschap van de menselijke Heerscharen en neemt daarmee zijn plaats in naast de andere vaderschappen in de hemel, waarvan er vele zijn (Efeziërs 3:14).

Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader, naar wie alle geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt.

Het woord geslacht hier is patria of vaderschap. Dus de titel vader, of hij een gezin heeft of behoort tot het huishouden van God, is een overgedragen titel, die de uiteindelijke verantwoording van iedere leider weergeeft van elke eenheid tot aan de gezinnen toe. Dus de volgorde is van God de Vader naar Jezus Christus naar het mannelijk hoofd van het gezin (1Korintiërs 11:3), die zijn verantwoording moet vervullen, zoals God die tot Christus vervult en de andere Zonen van God die elohim zijn en de manier waarop deze elohim op hun beurt hun verantwoording vervullen ten opzichte van degenen onder hen.

De Heilige Geest is het werktuig dat al deze wezens aan elkaar verbindt en de bekwaamheid overdraagt om elohim te zijn aan elk van de Heerscharen. Daarom is de Heilige Geest niet God in enige betekenis, dat deze anders maakt tot een aparte persoon en besloten in een intra-goddelijke betrekking van drie wezens. Allen zijn Zonen Gods en daarom mede-erfgenamen van Christus in dezelfde betekenis. De aanbidding van de Heilige Geest zou in zekere zin die van zelfverheerlijking zijn, doordat deze het middel zou zijn, waardoor God geheel in allen wordt.

Vandaar wordt de verering ervan vanzelfsprekend verboden als zelfverheerlijking in de betekenis dat het een deel van de afzonderlijke persoon is. Het is werkelijk een kracht of overdragend middel en niet God Zelf. De Heilige Geest verleent aan ons de mogelijkheid om Elohim of Theoi te worden.

De Godheid is een ordening die is uitgebreid tot een Raad. Naar deze Raad wordt verwezen in de Psalmen en andere teksten, waarnaar hieronder verwezen wordt, en de Troon van God, en de Raad der Oudsten wordt beschreven in Openbaring 4:1 tot 5:14. Deze Raad, waartoe ook Jezus Christus behoort als het Lam, en Hogepriester (volgens Hebreeën 8:1-2), dienen en aanbidden de Here God Almachtig (Openbaring 4:8-11). In het dienen van God, offerde Christus zijn leven, zoals iedere priester iets moet hebben om God als offerande te offeren (Hebreeën 8:3).

Openbaring 4:8-11 vermeldt dat de Here God Almachtig gezeten is op een troon boven de oudsten die ook op een troon gezeten zijn. Toch zijn hun kronen ondergeschikt aan de Here God Almachtig door wiens wil Hij alles geschapen heeft. Hij is de Here God van Jezus Christus en van de Raad.

Er is een veelvoud aan zonen Gods, die de Heerscharen vormen (volgens Job 1:6, 2:1, 38:7; Psalm 86:8-10, 95:3, 96:4, 135:5) die gelijkgesteld zijn als de Bene Elyon of Zonen van de Allerhoogste (zie ook Sabourin SJ, The Psalms: Their Origin and Meaning [De Psalmen: Hun oorsprong en betekenis], Alba House, NY, pp. 72-74). De menselijke uitverkorenen behoren ook met de hemelse Heerscharen tot de Zonen Gods (uit Romeinen.8:14).

Christus was de eerstgeborene of eerstverwekte van de schepping. Want in hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door hem en tot hem geschapen; en hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in hem (Kolossenzen 1:16-17). Maar het was God die hem voortbracht en die wilde dat de schepping in Christus en door Christus bestond. Daarom is Christus geen God in dezelfde betekenis als God de Vader God is en die alleen onsterfelijk is (1Timoteüs 6:16) bestaande in een blijvende eeuwigheid.

God wordt door de Bijbel gehouden als de God en Vader van Christus (uit Romeinen 15:6; 2Korintiërs 1:3, 11:31; Efeziërs 1:3, 17; Kolossenzen 1:3; Hebreeën 1:1 e.v.; 1 Petrus 1:3; 2Johannes 3; Openbaring 1:1, 6, 15:3). Christus ontleent zijn leven, macht en gezag aan het gebod van God de Vader (Johannes 10:17-18). Christus maakt zijn wil ondergeschikt aan die van God, die de Vader is (Matteüs 21:31, 26:39; Markus 14:36; Johannes 3:16, 4:34). God heeft de uitverkorenen aan Christus gegeven en God is meer dan Christus (Johannes 14:28) en meer dan allen (Johannes 10:29).

Aldus zond God zijn eniggeboren (monogene) Zoon in de wereld, opdat wij zouden leven door hem (1 Johannes 4:9). Het is God die Christus eert, terwijl God meer is (Johannes 8:54).

Christus legde zijn macht als Gods Zoon in de Heerscharen af en werd mens, afstammend van David naar het vlees (Romeinen 1:3). Hij werd verklaard Gods Zoon te zijn in kracht volgens de Geest der heiligheid door zijn opstanding uit de doden, als Jezus Christus, onze Here (Romeinen 1:4).

God is de Rots (sur) als Steengroeve of Berg, waaruit alle anderen gehouwen zijn, de stenen messen van Jozua 5:2, die Israël besnijden, de voornaamste en belangrijkste reden ( Deuteronomium 32:4, zie Maimonides, Gids van de Dolenden, University of Chicago Press, 1965, Ch 16, blz 42 ev). God is de Rots van Israël, de Rots van hun heil (Deuteronomium. 32:15), de Rots die hen verwekt heeft (Deuteronomium 32:18, 30-31). 1Samuël 2:2 laat zien dat Onze God onze Rots is, een eeuwige Rots is (Jesaja 26:4). Uit deze Rots zijn alle anderen gehouwen, zoals allen nakomelingen zijn van Abraham door het geloof (Jesaja 51:1-2). De Messias is uit deze Rots gehouwen (Daniël 2:34, 45) om de wereldrijken te verbrijzelen. God, niet Petrus, noch Christus, noch iemand anders, is de Rots of grondslag waarop Christus zijn Gemeente zal bouwen (Matteüs 16:18) en waarop hij zelf rust als een fundament.

Messias is de Eerste Hoeksteen van de tempel van God, waarvan de uitverkorenen de Naos of het Heilige der Heiligen zijn, de verblijfplaats van de Heilige Geest. De Tempelstenen zijn alle gehouwen uit de Rots, dat is God, evenals Christus, en aan Christus gegeven, de geestelijke rots (1Korintiërs 10:4) de rots der ergernis en de steen des aanstoots (Romeinen 9:33) om de Tempel te bouwen. Christus zal de Tempel bouwen opdat God zij geheel in allen (Efeziërs 4:6). God heeft Christus gegeven om alles in allen te zijn (panta kai en pasin Kolossenzen 3:11), door alles onder zijn voeten te stellen (1Korintiërs 15:27), en hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de Gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met hem, die geheel in allen volmaakt (Efeziërs 1:22-23). Wanneer God allen onder Christus onderworpen heeft, is het duidelijk dat God uitgezonderd is als de Eén die allen onder de voeten van Christus onderworpen heeft (1Korintiërs 15:27).

Wanneer Christus allen onderwerpt, dan zal Christus zelf ook onderworpen zijn aan God, die allen onder Christus onderworpen heeft, dat God zij geheel in allen (panta en pasen 1Korintiërs 15:28). De Platonische leerstellingen die trachten om God en Christus in de Drie-eenheid op te laten gaan spreken de Schriften tegen. Christus zal aan de rechterhand van God gezeten zijn, op bevel van God (Hebreeën 1:3, 13, 8:1, 10:12, 12:2; 1 Petrus 3:22) en Gods troon delen zoals de uitverkorenen de troon zullen delen die aan Christus gegeven is (Openbaring 3:21) die een troon van God is (Psalm 45:7-8; Hebreeën 1:8)

God, die zendt, is meer dan hij die gezonden wordt (Johannes 13:16), en een slaaf staat niet boven zijn heer (Johannes 15:20). Het is ronduit absurd om voor te doen dat een Wezen een offer voor zichzelf zou kunnen zijn. Zo’n daad is normaal gesproken zelfmoord, of binnen de aanhangers van de Drie-eenheid een gedeeltelijke verminking. Vandaar loochent de leerstelling de wederopstanding, in het bijzonder volgens 1Korintiërs 15.

Dus het onderscheid in de kruisiging en opstanding is noodzakelijk en volledig. De opstanding moest in het vlees zijn en met zich meebrengen een overdracht als het Beweegoffer, anders is er geen behoud en geen doorgaande oogst. De voorbereiding van Christus voor de hemelvaart naar zijn God en onze God, die onze Vader is (Johannes 20:17) was werkelijk en kenmerkend.

q