Christen Gemeenten van God

[163]

 

 

 

Christus en de Koran [163]

(Uitgave 1.0)

Christendom, Judaïsme en Islam hebben hun gemeenschappelijk wortels in Abraham. De grote theologen (zoals Calvijn, Harnack, Brunner) zijn het eens dat rationeel theïsme, Judaïsme, de Bijbel en Islam Unitarisch zijn. Theoretisch gesproken moeten deze religies met elkaar eens zijn over de God, die zij aanbidden, en werken aan een verenigde wereldwijde familie. Waarom is dit niet zo? Dit artikel onderzoekt de overeenkomsten en conflicten in geschiedenis en geloofsbeleving. Het analyseert de God van de Bijbel en de Koran, de namen van God, historische ontwikkelingen, begrip en bijzonderheden over een Messias, geloof in een Millennium en opstandingen. Veel Christenen zullen verrast zijn over de leringen van Mohammed in de Koran over de Christus van de Bijbel.

Christian Churches of God

P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA

E-mail: secretary@ccg.org

 

(Copyright ã 1997 Wade Cox)

Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.

Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:
http://www.logon.org and http://www.ccg.org

 

Christus en de Koran [163]

Inleiding

De twee grote religies van de wereld, Christendom en Islam, staan tegenwoordig lijnrecht tegenover elkaar en op de rand van oorlog. Oppervlakkig beschouwd, gaan beide geloofsbelevingen terug op Abraham en zijn nageslacht als de kern van één wereldwijde familie. Theoretisch genomen is Islam (hetgeen betekent de overgave) de aanbidding van dezelfde God, als Die in de pagina’s van de Bijbel gevonden wordt. Wij weten dit uit het bestuderen van de Bijbel en de Koran. De grote theologen (zoals Calvijn, Harnack en Brunner) zijn het met elkaar eens dat rationeel theïsme, Judaïsme, de Bijbel en Islam Unitarisch zijn. Deze religies moeten theoretisch met elkaar eens te zijn over de ene God, die zij aanbidden. Zo moeten wij ook een gemeenschappelijk rode draad in hun boeken vinden.

Waarom hebben zij dan zo’n ruzie dat, bijvoorbeeld in Egypte, na een periode van 1.545 jaar sinds het concilie van Chalcedon, de Egyptische Koptische Kerk nu zo vervolgd wordt door fundamentalistisch Islam in dat land, dat zij aansluiting gezocht hebben bij Rome, waarmee zij nota bene de communicatie verbroken hadden sinds dat concilie (ca. 451 CE). De werkelijke reden van dat concilie (namelijk Trinitarisme), werd de oorzaak zelf van de opkomst van de Islam. Waarom moest dit na veertien eeuwen van vreedzame coëxistentie toch gebeuren? Zou Mohammed, afgaande op gegevens uit de Koran, dit standpunt gedeeld hebben? Wat leert de Koran over Christus, en is Islam getrouw aan het geloof dat haar eens was overgeleverd? Onze taak is om te onderzoeken, wat de Koran leert over Christus en te kijken naar het moderne standpunt van zowel Islam als Christendom.

De God van de Bijbel en de Koran

De bewering dat het Islamitische idee van God, ondanks oppervlakkige gelijkenis, erg verschilt van het Christelijke idee van God, komt voort uit beschouwingen over de theologische structuur van beide systemen, die thans anders is dan oorspronkelijk. In de Christelijke betekenis werd de Godheid veranderd onder invloed van de mysterie religies, samengesmolten tot een drieënig of trinitarisch model. Islam werd daarentegen beïnvloed vanuit de metafysische ontwikkelingen van het latere Indiase Monisme als een uitbreiding op de Ariaanse theologie. Het originele begrip in zowel de Bijbel als de Koran was echter het godsbesef van Abraham over God, en de volken, die van hem afstammen, hadden dit gemeenschappelijke besef. Dit omvatte Israël, Juda, het Arabische volk en de zonen van Ketura.

Voor al deze Abrahamitische volken was God geest en macht, die Zichzelf bekend maakte aan Zijn volk en een duidelijk plan had voor en een doel met de schepping onder Zijn leiding. De verwachting van een Vorst, Heer of Messias was duidelijk aanwezig sinds Abraham en werd gedeeld door de volken die van hem afstamden. Het Arabische volk stamt af van Ismaël door de twaalf vorsten (Genesis 17:20) (parallel met Israël en ook met een verdeling in twaalven volgens de twaalf stammen). Hun tradities werden tot aan en via Mohammed gegeven aan de gehele Islam. Van Izaäk werden de tradities doorgegeven aan het volk Israël en vandaar overgeleverd aan de twee koninkrijken Israël en Juda.

De Joodse secten verwachtten de Messias in de eerste eeuw en de zonen van Zadok (waarschijnlijk te beschouwen als de Essenen) beweerden dat er twee Messiassen zouden komen, een Messias van Aäron en een Messias als koning van Israël en dat deze twee Messiassen één Messias waren. (zie G. Vermes The Dead Sea Scrolls in English, (De Dode Zee rollen in het Engels), re: Damascus Rule VII en het fragment uit grot IV). Er werd dus verwacht dat de Messias tweemaal zou komen. Na de dood van Christus brachten de apostelen, de zeventig en hun leerlingen het evangelie naar de verloren stammen en zo werden de overleveringen gebracht naar Europa, Egypte, Azië en Indië. De Christenheid maakte zich dus vrij van het Judaïsme en breidde het behoud uit naar de heidenen, die in die tijd bekend stonden als niet-joden.

Jezus Christus als Messias

De komst van de Messias of gezalfde van het Oude Testament werd vervuld in Jehoshuah of Jezus door geboorte uit Mariam van Nazareth. Het geslachtsregister van Christus (zie het artikel Geslachtsregister van de Messias [119]) in het Nieuwe Testament door Lukas wordt door het rabbinale Judaïsme gezien als die van Eli, Mariams vader.

Het woord Christus betekent in het Grieks hij die gezalfd is. Dit woord heeft dezelfde betekenis als Messias, hij die gezalfd is, in het Hebreeuws. Dus de Christus en de Messias hebben dezelfde betekenis. De Arabische vorm in de Koran heeft dezelfde betekenis van gezalfde of Gods Messias. De profeet Mohammed verwijst naar Jezus Christus als de Messias in verschillende delen van de Koran en in het bijzonder bij zijn veroordeling van de toen nieuwe ketterij van de Drie-eenheid in Soera 4 Al-Nisa’ (Vrouwen) 171 waar hij hem ook het Woord noemt; en bij Soera 4:172. De Soera 86, Al-Tariq (The Morning Star (De Morgenster) - zoals vertaald door Pickthall) werd geschreven om de betekenis uit te leggen van de dood van Christus, de nieuwe Morgenster, waardoor alle mensen opnieuw geschapen werden of wedergeboren door zijn dood, aangeduid door het verschijnen van bloed en water uit de wond tussen de lendenen en rib.

Andere oorspronkelijke oude betekenissen van Al-Tariq zijn opmerkelijk: Hij die komt in de nacht en Hij die klopt aan de deur. De betekenis van Christus’ waarschuwingen aan de Gemeente van Sardes en de Gemeenten in het algemeen in Openbaring 3:3 en 16:15 en aan de Gemeente van Laodicea in Openbaring 3:20 wordt dan nog duidelijker. Hij zegt tot de Gemeente van Laodicea dat hij komt als Messias. Hij zegt dat hij Al-Tariq is, de Morgenster of Koning Messias. Hij zegt ook dat de Gemeenten, in het bijzonder Sardes en Laodicea, hem niet zullen verwachten wanneer hij komt. Deze gemeenten bestaan dus bij zijn wederkomst. De betekenis van de Soera Al-Tariq is volledig verloren gegaan in de hedendaagse Islam.

Jezus, het Woord, de Hogepriester naar de ordening van Melchisedek, is de Morgenster van de planeet Aarde. Ongelukkigerwijs is in het Nederlands de diepere betekenis van de naam verloren gegaan en daarom moet meer klaarheid in deze zaak gebracht worden. Uit Job 1:6, 2:1 en 38:4-7 kan gezien worden, dat Morgensterren en zonen Gods aanwezig waren bij de schepping van de wereld en dat die zonen Gods, waartoe ook Satan behoorde, doorlopend toegang hadden tot de troon van God. Christus zinspeelde op wie hij was in de evangeliën, maar de betekenis, van wat hij zei, werd niet begrepen. De naam Morgenster in het oorspronkelijke Hebreeuws en Arabisch betekent dat wie komt in de nacht of één die klopt op de deur. Dit is bewaard in het Arabische Al-Tariq en wordt door hen begrepen. De Koran laat een helder en vaststaand begrip zien van wie de Morgenster was. Laten wij Soera 86 Al-Tariq (of Morgenster) onderzoeken:

(Geopenbaard vóór de Hegira)

1 In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle. 2 Bij de hemel en bij de morgenster. 3 En wat weet gij (ervan) wat de morgenster is? 4 Het is een ster van doordringende helderheid. 5 Er is geen ziel waarover geen wachter is. 6 Laat de mens derhalve overwegen waaruit hij geschapen werd. 7 Hij werd uit een stromende vloeistof geschapen, 8 Welke voortkomt van tussen de ruggegraat en de ribben. 9 Voorzeker, Hij kan hem (tot het leven) terugroepen. 10 Op de Dag waarop de geheimen zullen worden geopenbaard. 11 Dan zal hij geen kracht en geen helper hebben. 12 Bij de wolk die regen geeft. 13 En de aarde, die door planten splijt. 14 Dit is zeker een beslissend woord, 15 Het is geen scherts. 16 Voorwaar zij smeden een plan. 17 En ook Ik smeed een (machtiger) plan. 18 Geef derhalve de ongelovigen voor een wijle uitstel. (vertaling Ahmadiyya Gemeenschap, Den Haag)

De verzen 7 en 8 laten zo duidelijk zien, waaruit wij geschapen zijn. Dit verwijst naar dat deel van de kruisiging van de Morgenster, toen Christus doorboord werd en dood bevonden. Met andere woorden, het was op dit ogenblik van de dood van Jezus, de Morgenster, dat de mens geschapen werd. Maar als de mens geschapen werd met Adam, wat bedoelde Mohammed dan? Hij bedoelde dat vanaf dát ogenblik de mens werd geschapen of wedergeboren in de Messias; Jezus de zoon van Mariam, zoals hij hem gewoonlijk noemde. Mohammed verwijst in vers 9 duidelijk naar de opstanding der doden, die hier verbonden is met de Morgenster. Sommigen in de Islam proberen de uitstromende vloeistof te verklaren als sperma. Dit is anatomisch onmogelijk.

Men zegt dat Soera 4:158 de kruisiging ontkent. Professor A. H. Johns neemt dit standpunt in met de bewoording:

Zij (De Joden) zeggen: "Wij hebben Christus vermoord, Jezus, de zoon van Maria, de Boodschapper van God". Zij hebben hem niet vermoord en hebben hem niet gekruisigd, maar het werd aan hen voorgesteld (alsof zij het gedaan hadden). (A. H. Johns The Koran Pt. II, Bulletin of Christian Affairs, No. 113, July 1981, p.12)

Het bewijst niet dat Mohammed ontkende dat er een poging gedaan was of dat de fysieke dood gevolgd was. Uit Al-Tariq blijkt eerder het tegendeel. Het is evengoed mogelijk dat hij de beweringen van de Joden verwierp met betrekking tot de opstanding. De toevoeging tussen haakjes is niet de oorspronkelijke verklaring. Indien Professor Johns’ interpretatie juist is, dan moet Mohammed gediskwalificeerd als profeet, omdat hij de Wet en de getuigenis tegenspreekt (Jesaja 8:20). Er moet daarom een andere uitleg voor de tekst zijn.

(Omdat juist de woorden deel zijn van de openbaring binnen de Islamitische traditie, is soms de individuele stijl van de Bijbel schrijvers een oorzaak van bezorgdheid voor Moslems. Het besef van inspiratie en juistheid van de Heilige Geest is verminderd sinds het samengaan van verandering en verwatering van de bijbelse wet met de leerstellingen van Athanasius, en dit is een belangrijke oorzaak voor deze visie. Zie ook Johns, ibid., pagina 19 voor commentaar op de Moslim houding en het afwijkende bijbelse verhaal en de mondelinge vormen van de Koran)

Mohammed maakt dit duidelijk in Soera 5 Al-Ma’idah (De Tafel) 18:

Voorzeker, zij lasteren God die zeggen: "de Messias, zoon van Mariam, is zeker Allah." Zeg: "Wie heeft dan macht tegen Allah, als Hij de Messias, zoon van Mariam en zijn moeder en allen die op aarde zijn, teniet wil doen?"

Het trinitarische uitgangspunt is de bewering dat Christus God was. Maar het is heel duidelijk, dat Christus, in menselijke gedaante, niet God was. Het begrip van Christus als eersteling werd over het hoofd gezien en de trinitarische gedachte ten tijde van de profeet vernietigde juist het begrip van de geestelijke eenheid van God. Bovendien is de naam Allah, zoals we zullen zien, afgeleid van Eloah. Christus was niet Eloah en dit punt wordt ondersteund door de Bijbel (zie de reeks artikelen over de Godheid, in het bijzonder De godheid Christus [147]. De namen voor God in het Grieks en Latijn (en ook Nederlands) dragen niet dezelfde samengestelde betekenis als in het de Hebreeuws, Chaldees, Aramees of Arabisch.

Uit de Soera Al-Tariq kunnen Christenen nu beter begrijpen wat Christus toen zei, dat hij de deur (of poort) was in Johannes 10:7. Bovendien bij Matteüs 7:7 en Lukas 11:10 wie klopt, hem zal opengedaan worden, en bij Openbaring 3:20, Zie, ik sta aan de deur en ik klop. Al deze teksten zijn verwijzingen naar en geven de naam en status aan van Christus als de Morgenster, het doel van zijn bediening en dat hij de Messias was.

Zowel bij Al-Tariq als bij De Koe, zegt de profeet dat er geen helper of middelaar is. Hij loochent niet Christus’ opdracht voor het oordeel der mensen, maar veel meer de toenemende praktijk van menselijke of andere bemiddeling door Mariam, de engelen en door dode heiligen. Een verder voorbeeld is die uit Soera Banie Israa’iel 17:57-58 waar geschreven staat:

Zeg: "Roept degenen aan die gij u naast Hem inbeeldt; maar dezen hebben geen macht om het kwaad van u te verwijderen, of het te veranderen." Zij roepen zelfs hun Heer aan, Zijn nabijheid zoekend, zelfs de meest nabijzijnden, op Zijn barmhartigheid hopend en Zijn straf vrezend."

Het bijbelse begrip is hetzelfde, waarbij gebed alleen tot God gericht wordt (in Christus’ naam) en tot geen ander.

Ten tijde van de profeet waren de volgende tradities aanvaard:

De namen van God

God is met vele namen bekend in de Semitische talen. Dit is een moeilijkheid in het Nederlands. Het Hebreeuwse stamwoord is El. Het enkelvoud voor God is Eloah. De meervoudsvorm is elohim. In het Chaldees is het Elaha’ of Elahh met de meervoudsvorm Elahin. De Arabische vorm van Allah is afgeleid van of is gelijk aan Eloah of Elaha’. De naam van God gegeven bij Sinai was JAH(o)VEH. De stam is Jah (SHD 3050) voor de langere vorm Jehovah (SHD 3068) afgeleid van ‘eyeh ‘asher ‘eyeh (Ik zal zijn die Ik zijn zal, Ex. 3:14 zie Companion Bible). Jehovah (SHD 3068) is de Joodse nationale naam voor God. Jehovih (SHD 3069) wordt uitgesproken of gelezen als Elohim om niet in verwarring te komen en SHD 3068 wordt uitgesproken als Adonai (SHD 136). Eloah is het wezen dat de naam draagt van Jehovih of Jehovih der Heerscharen.

God werd gegeven als de levende God die Heer wil zijn over het hele denken en leven van de mens, en van Wie zijn hele wezen afhankelijk is. Van Abraham zien wij dat Hij verborgen was voor de mensheid en Zichzelf openbaarde op verschillende ogenblikken in de geschiedenis en in godsverschijningen zoals die aan Mozes en de wetgeving op Sinai. Van Hem werd altijd gezegd dat Hij met Zijn volk was en het volk van Israël wordt voornamelijk als een verbondsvolk beschouwd. De profeet Mohammed stelt dit in de Koran (2:64, 84 e.v., 94, 247; 3:94; 5:13, 45), en brengt de rol en plicht van dit volk naar voren door het aan te sporen in Soera 2:41 e.v. & 123. Tot aan de twaalfde eeuw zag de Islam dat Izaäk het geboorterecht had en niet Ismaël, maar de afkeer van vreemdelingen in de latere Hadithische geschriften verdraaide deze leer en schreef het geboorterecht toe aan Ismaël. De Hadith was een verklarende tekst die ontstond om de betekenis van de Koran op een soortgelijke wijze uit te leggen als de Talmoed en de Overlevering, die ontstonden om de Bijbel uit te leggen volgens het rabbinale Judaïsme. Deze uitleg was vaak gericht tegen de uitdrukkelijke bewoordingen van de tekst. Het Christendom nam hetzelfde systeem over in de Roomse structuur en het latere Protestantisme. Dus de drie systemen raakten hopeloos verward in hun begrip.

Deze Hadithische vernieuwing in de Islam had ernstige weerslag, doordat de leer van Christus en die van de apostelen in volkomen tegenspraak overgeleverd werd, en de Bijbel moest daarom volledig verworpen worden als vals. Het doel van het Arabische volk in Gods plan werd vervolgens verkeerd begrepen. Mohammeds beschrijving van het Arabische volk als het Midden Volk moest in de Middeleeuwen opnieuw uitgelegd worden als het Uitverkoren Volk, en daarbij uit het oog verliezend, wat de profeet met de term bedoelde. De ommekeer was ongetwijfeld veroorzaakt door de militaire avonturen van de Christelijke Kerk van Athanasius tegen de Islam en de volledige polarisatie. Vergeten was de rol van beschermers van het Volk van het Boek of Nasrani zoals de Nazareense Christenen werden genoemd. Omar had trouwens een verordening tot bescherming uitgevaardigd voor zowel Mesopotamië als voor Noord Afrika en Spanje toen de invasies daar plaats vonden. Ongelukkigerwijze was de Inquisitie uitdrukkelijk gericht tegen de Nazareense (Sabbatsvierende) Christenen en pakte daarbij ook Joden en Moslems op. Moderne Joodse schrijvers (zoals Netanyahu) ontkennen dat de Inquisitie gericht was tegen juist die Christenen, die de Wet volgden, de voedselwetten hielden en de heilige dagen. Zij beweren dat de Inquisitie tegen de Joden was en dat de zogenaamde Judaïserende Christenen, de Albigenzen en Waldenzen echte Joden waren, ondanks het feit dat de rabbi’s uit die tijd verklaard hebben, dat zij geen Joden waren. Deze tegenspraak wordt noch door het huidige Christendom of Islam begrepen en is blijkbaar opzettelijk verdoezeld door rabbinaal Judaïsme.

De huidige Islam begrijpt niet dat de kinderen der Schriften ook Israël waren. De verwijzing om het verbond te bewaren in Soera 17 is gericht tot de kinderen Israëls, met inbegrip van die van geestelijk Israël en allen van de overgave, inclusief Islam.

In de periode na de ballingschap werd de verbondsnaam Jahveh, als titel van eer en majesteit, vervangen door Adonai omdat men niet de rol begreep van de ondergeschikte Elohim van Israël, de Grote Engel van Israëls verzoening en verlossing en Messias (zie Genesis 48:15-16; Psalm 45:7-8; Hebreeën 1:8-9).

De verbondsnaam Jah(o)veh werd aan Mozes bekend gemaakt en is door de tradities de geschreven en onuitgesproken naam van God geworden. Volgens Exodus 6:2-3 was deze naam niet bekend bij Abraham, Izaäk en Jakob en werd deze naam alleen in het bijzonder voor Israël gebruikt. Maar Jah(o)veh (onder machtiging van Jahoveh der Heerscharen) is echter de regeerder over de hele mensheid. Israël werd aan Jahoveh gegeven als zijn speciale deel uit de toewijzing der volken aan de zonen Gods door de Allerhoogste God (Deuteronomium 32:8-9).

Het begrip van het bestaan van de Ene Ware God omringd door engelen (die Zijn naam als zonen dragen) was hetzelfde door de geschriften van het Oude en Nieuwe Testament en de Koran heen. Het begrip van een engel verbonden met Jahveh wordt gevonden in het Oude Testament bij Genesis 21:17, 22:11, 15, 31:11-13; Exodus 3:2-5; Richteren 6:11-23 enz., waar de boodschapper geïdentificeerd wordt als Jahveh Zelf en in deze schriftgedeelten wordt afwisselend gesproken over de engel en over Jahveh en in één geval wordt de naam van God of Jahveh zelf gevonden ín de leidsengel (Exodus 23:20-21). In deze gevallen heeft de engel telkens de gestalte van Jahveh’s uiterlijk, maar in menselijke gestalte doch niet in het vlees. Er staat geschreven dat niemand ooit God heeft gezien. De verschenen engel werd het aangezicht van God en zo is toen aan Mozes beloofd, dat Jahveh’s aangezicht het volk in de woestijn zou vergezellen (Exodus 33:14-15) Deze persoon was de Elohim en El, die God heette, maar niet Jahveh. Deze persoon werd door Judas de aartsengel Michael genoemd, maar wordt nu gezien als Jezus Christus of het Woord, de uitgesproken goedkeuring of aanwezigheid van God.

Uit de beschrijving van God, in de enkelvoudige verschijning als het Woord, genaamd Elohim (en El), kwam de gesproken naam van God naar voren. Traditioneel wordt JHVH niet uitgesproken. Adonai werd gebruikt voor SHD 3068 en Elohim voor SHD 3069. Elohim is, hoewel het soms in de enkelvoudige bedoeling verschijnt, in feite een meervoudsvorm en vaak vergezeld van het werkwoord in de meervoudsvorm. Om de naam van het wezen De God weer te geven in het ondubbelzinnige enkelvoud, wordt de vorm Eloah gebruikt. Eloah in de generieke betekenis kan ook verwijzen naar een negatief begrip van God of in het geheel geen goden (Deuteronomium 32:17) waar de ontkenning van de macht en Godheid verlangd wordt. Eloah of (Allah) wordt gebruikt om verschil aan te geven tussen de Eeuwige God (bekend als God de Vader) en Elohim als het Woord, het Aangezicht, of Aanwezigheid van God. Deze engel van het Aangezicht wordt genoemd in Exodus 23:20. Hij draagt de naam van God, want mijn naam is in hem. Een goed voorbeeld van dit onderscheid is in Psalm 18:32

"Want wie is God (Eloah) behalve de Here

En wie is een rots buiten onze God (Elohim)?

Het begrip van het woord God als een aparte goddelijke vorm wordt ook gevonden in de gewoonte om naar gezagsdragers te verwijzen als elohim, omdat zij in hun beoordelingen werden geleid door God, zoals bij de priesters het geval was.

Eloah wordt "tweeënveertig maal in het boek Job en slechts vijftien maal elders gebruikt (bijvoorbeeld Deuteronomium 32:15, 17; Psalm 18:32; Spreuken 30:5; Jesaja 44:8; Habakuk 1:11)" (The Interpreter’s Dictionary of the Bible, Vol. 2, p.414).

Toen de Koran opgetekend werd uit de uitspraken Van Mohammed, ontstond er een verschil. Allah, Elohim, Jahveh, de Eeuwige zijn één en dezelfde, behalve waar Elohim gebruikt wordt als rechter met betrekking tot het Woord, tot de Messias of tot de Raad der Elohim (zie ook de artikelen De uitverkorenen als elohim [1], De God die wij aanbidden [2], De goddelijkheid van Christus [147], De Heilige Geest [117], en Het eerste gebod: de zonde van Satan [153]). Het woord Jehovah is een vervorming van het geschreven woord JHVH met latere punctuatie. Het werd traditioneel nooit uitgesproken om het niet te verwarren met de twee wezens naar wie in de teksten verwezen wordt als Jehovah en Jehovih. De Sopherim, of rabbinale schrijvers, veranderden Jehovah in Adonai op 134 plaatsen in de Masoretische tekst om de verschilpunten te verbergen (zie Companion Bible, Appendices 31, 32 en 33). Soortgelijke veranderingen werden gemaakt die de term elohim betreffen (ibid.).

De huidige Islam verwerpt commentaar op de Messias en beweert uit sommige teksten in de Koran dat Mohammed geen onderscheid maakte van Christus, zoals uit Soera 6 Al-An’ham (Vee) de verzen 81-91 en in het bijzonder vers 86, waar Jezus genoemd wordt als de Rechtvaardige. In feite laat deze groep teksten duidelijk zien dat wijsheid door God gegeven wordt en niet afkomstig is van de mens. God openbaart aan de uitverkorenen de waarheid en geeft aan de Schriften gezag en profetie. Gehoorzaamheid aan Zijn geopenbaard woord is voorwaardelijk voor het behoud van kennis en gezag; en overdracht van het gezag naar een ander, gehoorzaam, volk, de straf voor ongehoorzaamheid. Hierin weerklinkt het woord van Christus in Matteüs 21:43.

In Soera 5 Al-Ma’idah (de Tafel gedekt) de verzen 47, 79 en 111 e.v. zien wij dat het evangelie werd geschonken aan Christus, bevestigend wat over hem was (geopenbaard), de vervulling van de Wet, en Wij gaven hem het Evangelie, dat licht en leiding bevatte, bevestigende hetgeen daarvóór in de Torah was en een leiding en een vermaning voor de godvrezenden.

Mohammed zegt in vers 48 ondubbelzinnig dat het volk van het evangelie recht moeten spreken naar hetgeen daarin geopenbaard is: En laat de mensen van het Evangelie richten naar hetgeen Allah daarin heeft geopenbaard en wie niet richten naar hetgeen Allah heeft geopenbaard zijn overtreders.

Een schijnbaar verwarrend deel staat in vers 53 omdat men zegt dat de profeet Mohammed hier zichzelf tegen spreekt wanneer hij zegt: gij die gelooft, neemt de Joden en de Christenen niet tot vrienden. Zij zijn elkanders vrienden.

Mohammed maakt hier een duidelijk onderscheid tussen de mensen van het Evangelie en hen die hij gewoon Christenen noemt. Hij maakte verschil tussen de Gemeente Gods, die in die tijd in Opper Syrië, Armenië en Mesopotamië waren, die de Wet en het onderricht van Christus hielden en de grotere hoofdstroom van de sekten van de Christelijke Kerk, die valse heidense gewoontes aangenomen hadden, daarmee geloof hechtende aan ernstige ketterijen, met inbegrip van de Drie-eenheid.

Latere schrijvers namen het commentaar over net als Pickthall van vers 54 En de gelovigen zullen (tegen het volk van de schrift) zeggen: "Zijn dit degenen die met ernstige eden bij Allah zwoeren dat zij waarlijk met u waren?" Hun werken zijn verloren gegaan en zij zijn verliezers geworden. Deze tekst is in overeenstemming met de belofte van Christus in Openbaring aan de Gemeente van Filadelfia, waar degenen, die zeggen, dat zij Joden zijn het niet zijn, maar van de synagoge des satans zijn, en komen en zich nederwerpen ( proskuneoo) voor de uitverkorenen.

Mohammed stelt, in Soera 42 Al-Shura (Raad) vers 14 dat de godsdienst (van de overgave) gevestigd werd onder Abraham, Mozes en Jezus, en niet verdeeld is, en zo bekend was sinds de dagen van Noach. Dit standpunt kennen wij als het fundament van het geloof sinds Noach en de wet zoals die door Noach begrepen werd. Rabbinaal Judaïsme verwijst hiernaar als de Noachitische wet en beschouwt deze als verschillend van de wet van de Torah en uitgelegd door de mondelinge overlevering. Er is Bijbels gezien geen verschil tussen de wet aan Mozes gegeven en die door Noach en Abraham in acht genomen werd, en gehouden door Melchisedek in Salem. Mohammed houdt het erop dat God Zelf hen kiest en roept, die bevestigd zijn in het geloof. Dit is precies het standpunt van Paulus in Romeinen 8:29-34.

In vers 15 van Soera 42 zegt Mohammed dat de verdeeldheid in het geloof ontstond nadat de kennis was gegeven en veranderd werd door wedijver (of door wereldse motieven), en dat degenen, die na hen de Schrift erfden, dat is ná de verdeeldheid, er in een verontrustende twijfel over zouden zijn. Met andere woorden raakte deze hoofdstroom in de kerk verdeeld en afvallig. Hij verwijst kennelijk naar de Difysiete/Monofysiete scheuring en de leerstellingen van de Chalcedoniërs, en hun fundamentele dwalingen met betrekking tot de oorspronkelijke leerstellingen zoals die beoefend werden door de sekte der Paulicianen.

Mohammed aan in Soera 43 Zukhruf (Ornamenten van goud), sprekende over de vestiging van de religie, aan, dat Egypte Mozes tot dwaas verklaarde (v. 55). Hier wordt Farao gebruikt in de bijbelse betekenis van zonde en wereldse macht. Hij stelt ook dat mensen lachen over Christus.

Mohammed zegt, als openbaring in de Koran, over Christus: Hij (Jezus) is niets dan een dienaar (van God, dat is Abd Allah, beschouwd als de hoogste aanduiding) wie Wij (dat is Eloah, of Elaha’) Onze gunst schonken en Wij stelden hem tot voorbeeld voor de kinderen van Israël. Hij gebruikt dit in de betekenis van Romeinen 11 en het is uit Mohammed dat de duidelijke nationale identiteit en verantwoording van de uitverkorenen gezien wordt. In vers 64 zegt Mohammed dat Jezus met duidelijke bewijzen kwam (van Allah’s oppergezag - Pickthall). Hij zei: Ik ben waarlijk met wijsheid tot u gekomen opdat ik iets van hetgeen waarover gij onderling verschilt duidelijk moge maken. Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij. Hij laat ook in vers 66 de onenigheden zien van de Joodse groeperingen. De Hadith gebruikt Soera 3 Al-Imran (De familie van Imran) de verzen 81-86. In vers 81 zegt de profeet Noch zal hij u gebieden de engelen en de profeten als goden te aanvaarden. Zou hij u ongeloof bevelen, nadat gij Moslems werd (nadat u zich aan Allah hebt overgegeven)? En uit de verzen 83 en 86:

Zeg (O Mohammed): "Wij geloven in Allah en in hetgeen ons werd geopenbaard en hetgeen werd geopenbaard aan Abraham, Ismaël, Izaäk, Jakob, en de stammen en hetgeen aan Mozes en Jezus en de profeten door hun Heer werd gegeven. Wij maken geen onderscheid tussen wie dan ook van hen. Aan Hem alleen onderwerpen wij ons."

En wie een andere godsdienst zoekt dan de Overgave aan Allah (Islam), het zal niet van hem worden aanvaard en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.

De uitdrukking overgave gaat op voor Mozes, Christus en Mohammed in het Oude en Nieuwe Testament en de Koran. Het Arabische woord voor de overgave is Al Islam. De term verliezer in het Hiernamaals kan alleen van toepassing zijn in de betekenis van het verkrijgen van een mindere opstanding en oordeel.

Vanuit het commentaar Wij maken geen onderscheid tussen wie dan ook enz... probeert de huidige Islam het standpunt van Athanasius te ontkennen en zo op de één of andere wijze de leer van Christus te negéren, wat de profeet hen niet toestaat. De situatie is niet al te zeer verschillend van de woorden van Christus zelf toen hij de openbaring aan Johannes gaf. In Openbaring 22:7-9 zegt hij:

"En zie, ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart.

En ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neder voor de voeten van de engel, die ze mij toonde, om te aanbidden.

Maar hij zeide tegen mij: Doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek bewaren; aanbid God!"

De verklaringen van Christus en Mohammed zijn dezelfde. Het gebruik van de term kurios of Heer met betrekking tot Christus is in de betekenis van leider of heerser, niet zoals Mohammed die hier gebruikt in de betekenis van God. De term geen onderscheid maken tussen wie dan ook is een verwijzing naar de inspiratie van de boodschap. Het Evangelie van het Koninkrijk Gods was een boodschap van de eerstelingen en van de Geest met Pinksteren. Mohammed kon dus niet ontkennen dat Christus de eersteling was, zoals zijn hele opdracht was, en één die door Mohammed aanvaard werd, zoals Al Tariq zo levendig weergeeft. Mohammed verwerpt in feite het hele concept van Athanasius over de Drie-eenheid, wat nooit door de oorspronkelijke Christen Gemeente aangehangen werd, en waarvoor zij voortdurend vervolgd werd (zie Prof. Roth’s vertaling van The Edict of Faith van 1512 (Het bevelschrift van geloof van 1512) door Andres Del Palacio, Inquisiteur te Valencia - C. Roth The Spanish Inquisition (De Spaanse Inquisitie)). Islam kan niet Christus loochenen en dan nog Islam zijn. Men moet niet vergeten dat Mohammed schreef om de ketterij van de Drie-eenheid te logenstraffen. Deze ketters beweerden dat Christus een ware God was, terwijl de Bijbel duidelijk aangeeft dat er maar één ware God is en dat Christus Zijn zoon is die Hij gezonden heeft (Johannes 17:3; 1Johannes 5:20). De Koran moet in dat licht gelezen worden, maar wel in het licht van de teksten die Mohammed tot zijn beschikking had. Zijn familie stond onder Christeninvloed en was Christen. Maar hij was geen aanhanger van de Drie-eenheid en dat was de reden waarom de Islam werd gesticht en de Koran geschreven.

In Soera 57 Al-Hadid (IJzer) laat de profeet in verzen 27-28 zien, dat het geloof was gegeven aan Noach en Abraham en dat het profetenambt en het Boek waren geplaatst in hun nageslacht. De boodschappers (of profeten) moesten in hun voetsporen treden en Jezus moest hen opvolgen en het evangelie was gegeven, en de Heer had zachtmoedigheid en barmhartigheid had in het hart zijner volgelingen geplaatst. Hij gebruikt ook speciaal deze verzen om het kloosterleven af te keuren als niet door God verordineerd. De betekenis hiervan is groot. De sektes, die in die tijd deze afwijking in praktijk brachten, waren zowel de aanhangers van Athanasius als de Monofysieten. De Paulicianen waren de enige sekte die dit niet deed. Het is nu nog net zo onschriftuurlijk als toen de profeet dit buiten de wet stelde met deze woorden toegeschreven aan God, Doch het kloosterleven schreven wij hun niet voor, maar zij vonden het zelf uit.

Uit vers 26

Voorwaar, Wij zonden onze boodschappers met duidelijke bewijzen en openbaarden hun het Boek en de Weegschaal opdat het mensdom rechtvaardig moge zijn.

De Mensen van het Boek worden in vers 30 er aan herinnerd dat zij geen macht hebben over de genade van Allah - Voorzeker de genade is in Allah’s handen, Hij geeft deze aan wie Hij wil. Dit was een weerlegging van de leer die in 590 CE vastgelegd werd door Gregorius I, bij de tijdelijke vestiging van het Heilige Roomse Rijk, dat 1.260 jaar zou duren tot 1850 CE. Rome proclameerde dat het tijdelijke gezag rustte bij de Kerk van Rome. Volgens de bul Unam Sanctam werd behoud beschouwd als onmogelijk buiten de Kerk van Rome. Dit was natuurlijk tegengesteld aan de Bijbel en ook hier aan de Koran.

De Schriften werden bewaard door Juda tot Messias, en dezen zijn nu, evenals het Nieuwe Testament, beschikbaar. De Dode Zee Rollen laten zien dat de Schriften nog net zo zijn als ten tijde van Christus. De Islam mag dus niet beweren dat zij onherkenbaar verdraaid zijn.

In Soera 61 Al-Saff (De gelederen) (de gemeente) zegt Mohammed in vers 7

En toen Jezus, zoon van Mariam, zeide: "O kinderen van Israël, Ik ben Allah’s boodschapper voor u, datgene bevestigend wat vóór mij in de Torah was, en een blijde tijding gevende van een boodschapper die na mij komen zal, zijn naam zal Ahmad (De Geprezene) zijn. En als hij tot hen komen zal met duidelijke bewijzen, zullen zij zeggen: ‘Dit is louter bedrog’".

Er wordt beweerd, dat het woord Ahmad (De Geprezene) één van de namen van de profeet was, maar anderen zeggen dat het een verwijzing is naar de Geest of Trooster, terwijl weer anderen zeggen dat het beide betekent en bewijs is van de aanvaarding van Mohammed. Het zou ongebruikelijk voor Mohammed zijn om niet de rol van de Geest te begrijpen en het is onwaarschijnlijk dat hij zou getracht hebben om op zichzelf deze rol toe te passen.

Hij verwijst in vers 15 naar een twistpunt tussen twee groepen der kinderen Israëls, toen Christus de discipelen vroeg wie zijn helpers waren, en er waren die geloofden en die niet geloofden, waarbij de gelovigen van God kracht ontvingen en overwinnaars werden.

Het zou kunnen zijn, dat hij hier verwijst naar de veertigjarige periode van genade die gegeven was binnen het raamwerk van het teken van Jona en de voltooiing ervan met de verwoesting van de Tempel in 70 CE en de verwoesting van Jeruzalem van 1 Nisan 70 CE tot Nisan 71 CE, precies 40 jaar na de dood van Christus. De Gemeente Gods vluchtte naar Pella en werd gespaard, terwijl Jeruzalem en de Tempel met haar aanhangers werden verwoest. In deze periode werden bekeerlingen onterfd en uitgestoten uit de gemeenschap van Juda.

Uit Soera 19 Maryam (Mariam) en Soera 21 Al-Anbiya’ (De Profeten) zien wij dat Mohammed de lijn der profeten doortrekt met Izaäk en Israël tot in het koningschap van David en Salomo. Hij eist geen superioriteit op voor Ismaël, maar veeleer aanvaarding voor hem onder hen die in het Boek genoemd worden, en als profeet (19:54 e.v. en 21:85) en als één van de uitverkorenen bij Soera 38:49.

Uit de Soera Maryam (Mariam) hebben wij een duidelijke verklaring van de geboorte van Christus uit een maagd, maar het verhaal lijkt verwant te zijn aan het Egyptische Apocriefe Evangelie, tenzij het commentaar zinnebeeldig is, hetgeen waarschijnlijk het geval is, en verwijst naar de periode van isolatie. Omdat Maria zeker zwanger was vóór het huwelijk, is het commentaar in vers 28 waarschijnlijk een verwijzing naar dit feit, dat waargenomen werd door haar verwanten of dorp.

In vers 29 merkt Mohammed een zeer belangrijke zaak op, waarbij hij verwijst naar Mariam als Zuster van Aäron. Uit Matteüs en Lukas hebben wij het geslachtsregister van Christus, die van David in Matteüs komt via Salomo; en in Lukas via Nathan (zie het artikel Geslachtsregister van de Messias [119]. Christus was van de lijn Juda en deze beide lijnen zijn van Juda, maar om de verwachtingen te vervullen dat de Messias van twee komsten moest zijn (de Messias van Aäron en de Messias van Israël) was afstamming van Levi noodzakelijk. De lijnen van Juda alleen zouden niet voldoende zijn om aan deze verwachtingen te voldoen, waarvan wij weten dat deze wijd en zijd bekend waren uit de geschriften van de zonen van Zadok. Verder laat de profetie in Zacharia 12:10-14 zien dat wanneer zij mij zullen aanschouwen, die zij doorstoken hebben dat het de huizen van de geslachten van David blijken te zijn door Nathan (vs. 12) en Levi door Simi (vs. 13). Zoals ook Mariam’s nicht Elisabeth, de vrouw van Zacharias, Hogepriester van de Afdeling van Abia, en door de beperkingen opgelegd aan de Levieten door Numeri, een volle Leviet was. Mariam was waarschijnlijk een halve Leviet, opdat Zacharia vervuld kon worden en Christus de Messias kon zijn van Aäron en van Israël. Verre van een fout te zijn of een algemene uitdrukking is Mohammeds verklaring in overeenstemming met deze profetie in Zacharia, misschien aantonend dat hij ook Zacharia gelezen en begrepen had.

Verwarring is ontstaan over de ontkenning van het standpunt bij Mohammed dat God Zelf geen zoon zou nemen. Het Christendom van Athanasius en de hedendaagse Islam begrijpen beide niet de uiteindelijke bestemming van de mensheid als kinderen Gods, en dat Christus hiervan de eersteling was.

Mohammed trachtte het standpunt van Athanasius over de Drie-eenheid te weerleggen, die het geestelijke begrip van eenheid en eeuwig bestaan met God beperkt, door Christus te beperken tot het begrip van een enkele en afzonderlijke zoon in de menselijke fysieke betekenis. Als de Bijbel nauwkeuriger door zowel het Christendom als de Islam gelezen zou worden, dan zou de profeet veel beter begrepen worden. Op geen enkele plaats ontkent Mohammed, dat Christus de Messias was en de eersteling. Hij verkondigt het in feite.

De vroege Hadithische tradities laten zien dat de Bijbel ten tijde van de profeet in het Hebreeuws overgeschreven werd, en er zijn twee bronnen hiervoor. Origines’ Hexaplas werd in een aantal gevallen overgeschreven in het Hebreeuws en de Bijbel was beschikbaar vanaf Pella en Arabië in de vroegste tijden, met de Gemeente Gods duidelijk gevestigd in Mesopotamië. De Wet en de Profeten moeten dan ook gemakkelijk toegankelijk geweest zijn van de Judaïsche dynastieën in Mekka en Arabia Felix in het algemeen.

De huidige Islam beweert dat de boeken, die de profeet gelezen heeft, niet dezelfde zijn als die vandaag bestaan, en dat zij daarom niet de opdracht van de profeet volgen moet om de Torah te bestuderen en de geschriften, die het Nieuw Testament bevatten. De Dode Zee Rollen bewijzen dat deze leer vals is.

In zijn geschriften erkent Mohammed duidelijk dat Jezus de Christus is, de Messias. De Soennieten en Shi’ieten deden met zijn leer wat Rome deed met het evangelie van het Koninkrijk Gods. Hierdoor, en door de Arabische afgoderij begon Mohammed zijn bediening. Islam heeft nu een andere dispensatie, zij ontheiligen de Sabbat tegen de uitdrukkelijke opdracht van de profeet in, en zij volgen niet de voedselwetten omdat zij onwetend zijn van de uitgebreide wet in de Torah, omdat zij die niet lezen. Men kan niet de Koran afzonderlijk van de hele Bijbel lezen en tot begrip komen. Dit verbergen van de waarheid, hoewel onbewust, gebeurt ook nu nog. In de anderszins uitstekend leesbare vertaling heeft N. J. Darwood Al Tariq vertaald met de Nachtelijke Bezoeker als de zwakste betekenis. Deze benaming wordt veel minder gebruikt dan de Morgenster of Hij die staat aan de deur en klopt, maar het was bekend en werd gebruikt in 1 Thessalonicenzen 5:2 immers gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó komt, als een dief in de nacht.

Hoewel deze naam wat van zijn vaart verliest bij de Nederlandse lezers, bestaat er geen twijfel over dat Tariq in de gehele Islam algemeen bekend is. Vraag aan elk willekeurig kind dat Tariq heet, wat zijn naam betekent, en als hij het weet, wat zeer waarschijnlijk is, zal hij antwoorden de Morgenster. Herkenning in de Soera, de Morgenster en Hij met de doorboorde zijde, van Jezus Christus is eenvoudig en niet te vermijden.

Wij kunnen dus de ontwikkeling van deze traditie zien sinds Mozes, die het eerste profetische commentaar op Genesis 17:19 weergaf en bij de belofte aan Juda in Genesis 49:10, De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn. De profetie van Mozes in Deuteronomium 18:15 en 18:18-19 wordt gezien als vervuld door Christus.

De algemene verwachting van de Judeo-Christelijk-Islamitische traditie is de komst van de Messias, de Koning der Gerechtigheid, die een heerschappij van duizend jaar zal vestigen (Openbaring 20:4), ook wel het Millennium genaamd. De Christen traditie is dat het Millennium (of Chiliad) voorafgegaan zal worden door de eerste opstanding van de Pelekizu (de martelaren, of de vervolgden terwille van Christus). De tweede of algehele opstanding vindt plaats aan het einde van het Millennium.

Satan (ook Azazel: Hebreeuws of Iblis: Arabisch) wordt die duizend jaar gebonden en dan aan het eind van het Millennium losgelaten, waarbij hij opnieuw de wereld zal verleiden en de laatste oorlog plaats vindt.

Deze laatste misleiding wordt gevolgd door de volledige vernietiging van de volken, en dan is er de tweede of algehele opstanding der doden. De Koran verwijst in Soera 18 Al-Kahf (de Grot) 95-101 naar deze laatste oorlog van Gog en Magog bij name en laat zien, dat dit de tijd is, dat de laatste bazuin geblazen wordt voor de algehele opstanding der doden en het oordeel zoals wij gezien hebben. De laatste bazuin bestaat eigenlijk uit twee bazuinen (Soera 39:69 Al-Zumar (De troepen), en Soera 79:7 ff Al-Insan (zij die voortslepen). De troepen heeft de eerste stoot voor de vernietiging van de volken, en de tweede voor de opstanding, en de verzen 70-76 tonen het openen van de boeken des oordeels.

Jesaja 65:20 toont aan dat er een periode van 100 jaar zal zijn na de tweede opstanding opdat allen behoud mogen verkrijgen. Hierna vindt het oordeel plaats en de vernietiging van de onberouwelijken.

De bijbelse profetieën geven aan dat Elia (of iemand in de geest van Elia) gezonden wordt om de komst van de Messias aan te kondigen (Mal. 4:5). Matteüs 17:11 laat zien dat Elia nog komen moet en alles herstellen en dat Johannes de Doper een voorloper was van deze profeet. De zonen van Zadok verwijzen naar deze profeet als de Vertolker van de Wet (wat in feite veeleer de Messias van Israël is dan Elia). Jeremia 4:15 geeft aan dat de profeet of stem die de waarschuwing van de laatste der dagen geeft (zie het artikel De waarschuwing van de laatste der dagen [44]) uit Dan komt en Efraïm. Latere Katholieke profetieën verwijzen naar deze Danitische profeet als de Danitische Antichrist omdat hij een beeldenstormende Sabbatist is en predikt tegen de zondagsvierende kerken.

De Mahdistische traditie van Islam stelt dat de Laatste Dag of Hari Kiamat aangekondigd wordt door een tijd van wereldwijde rampen. Aan lijden en onderdrukking wordt dan een einde gemaakt door de verschijning van de Mahdi als de hersteller van de orde en de koning van het Duizendjarige Koninkrijk. Dit Koninkrijk wordt verwoest door Daddjal, de demon, (vgl. Openbaring 20:4-12) die op zijn beurt weer verslagen wordt door de profeet Isa (Jezus), die gerechtigheid moet herstellen. De Mahdisten hebben de leringen van de Schriften en de Koran door elkaar gehaald en hebben Elia, of de Imam Hahdi, de Uitlegger van de Wet, geplaatst als de hersteller en de koning van het duizendjarig rijk, en zij doen Isa of Christus komen na de vrijlating van Satan (in dit geval Daddjal) voor de laatste oorlog van Gog en Magog net vóór het einde van het Millennium. De verwachting van de profeet is niettemin dezelfde.

De Messiaanse verwachtingen van Islam zijn overgenomen door de Ahmadiyyah Beweging die, gesticht door Mirza Ghulam Armad op het einde van de negentiende eeuw, eveneens ideeën overgenomen heeft van de Hindu als die over de Messias in het Midden Oosten (zie K. Cragg (cf. Ling 7.37 en 7.39), Islam and the Muslim, Open University Press, 1978, p. 70) Zij zijn dus vervalst.

In Soera 18 Al-Kahf (de Grot) vinden wij in de verzen 94-111, dat Gog en Magog (de Leider en de Natie) zich eerst zinnebeeldig bevinden tussen de naties (Bergen), en in vers 100 vinden wij dat zij losgelaten worden bij de stoot op de laatste bazuin en door de Heer vernietigd voorafgaande aan de Dag der Verrijzenis van vers 106. De Tuinen van het Paradijs worden genoemd als de beloning voor de gelovigen die goede werken doen in vers 108, maar aangenomen wordt dat hiermee de tweede of laatste tuin bedoeld wordt.

De symboliek van de bergen heeft hier tal van verschillende zinnebeeldige betekenissen. Uit de Bijbel weten wij dat de naties (altijd beschreven als bergen) door Christus vlak gemaakt zullen worden en vernietigd, maar na de vrijlating van Satan, komen Gog en Magog weer op voor de tweede en laatste oorlog. Het is mogelijk dat de profeet deze weg tussen de bergen gebruikte als een symbool om het onderscheid weg te doen van de nationale macht onder de Messias, maar niettemin vastgelegd in de genetische identiteit zoals te verwachten is binnen de grenzen genoemd door Mozes. De associatie met de natuurlijke grens van de Kaukasus zou onvermijdelijk zijn voor een Arabier uit de tijd van de profeet en daarom zou de verklaring als een belangrijk zinnebeeld beschouwd worden. De boodschap van de Koran moet dus uitgelegd worden binnen de context van de Schriften.

Wanneer de Koran genomen wordt en apart gelezen, kan deze, net als het Nieuwe Testament, verdraaid worden, en daardoor onvermijdelijk de bron worden van verdeling, haat, vervolging en oorlog. Wanneer alle drie boeken bij elkaar gelezen worden, zoals het zou moeten, is begrip mogelijk en een volledig plan tot behoud komt te voorschijn dat niet mis verstaan kan worden.

q