Christen Gemeenten van God

[254]

 

 

 

De Wet en het Tweede Gebod [254]

(Uitgave 1.2 19981006-19990514)

Er staat geschreven: Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is; Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen. Dit artikel behandelt het Tweede Gebod in het Oude en Nieuwe Testament, zijn wetgeving, zijn sociale betekenis en overtreding en strafmaat, zoals die geldt voor alle mensen.

 

Christian Churches of God

P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA

E-mail: secretary@ccg.org

(Copyright ã 1998, 1999 Ivan Balderas & Wade Cox)

Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.

Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:

http://www.logon.org en http://www.ccg.org

De Wet en het Tweede Gebod [254]

Het Tweede Gebod, zoals het geschreven is, vermeldt:

Exodus 20:4-7 4 Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. 5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 6 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. 7 Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt. ( NBG)

Deuteronomium 5:8-10 8 Gij zult u geen gesneden beeld maken van enige gestalte, die boven in de hemel of onder op de aarde is of die in de wateren onder de aarde is. 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 10 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. (NBG)

Dit gebod wordt ook bekrachtigd in het Nieuwe Testament:

1Petrus 4:3-5 3 Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij. 4 Daarom bevreemdt het hen, dat gij u niet met hen stort in diezelfde poel van liederlijkheid, en zij belasteren u; 5 maar zij zullen daarvan rekenschap moeten geven aan Hem, die gereed staat om levenden en doden te oordelen. (NBG)

Galaten 5:20-21 20 afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, 21 nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven. (NBG)

Romeinen 1:21-25 21 Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. 22 Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, 23 en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. 24 Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. 25 Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen. (NBG)

1Korintiërs 8:4-6 4 Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Een. 5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte) 6 voor ons nochtans is er maar een God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en een Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem. ( NBG)

1Korintiërs 10:14 14 Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij! (NBG)

1Johannes 5:21 21 Kinderkens, wacht u voor de afgoden. (NBG)

Het tweede gebod heeft, net als het vijfde gebod, een belofte, hetzij van ongerechtigheid of van genade:

Exodus 20:5-6 5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 6 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. (NBG)

Deuteronomium 5:9-10 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 10 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. (NBG)

Het tweede gebod is ook het tweede dat opgenomen is in het Eerste en Grote Gebod, dat beschreven is in Matteüs 22:36 en ook in Deuteronomium 6:5.

Matteüs 22:36-37 36 Meester, wat is het grote gebod in de wet? 37 Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. (NBG)

Deuteronomium 6:5 5 Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht. (NBG)

Matteüs 22:40 40 Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten (NBG)

Wat God bovenal van ons verlangt

God heeft ons veel onderricht gegeven over hetgeen Hij van ons verlangt, en Hij doet dit niet voor Zichzelf, maar voor ons. Hij zegt dat dit goed is voor ons en niet voor Hem, omdat Hij altijd goed is van zichzelf (Matteüs 19:17).

Deuteronomium 10:12-13 12 Nu dan, Israël, wat vraagt de Here, uw God, van u dan de Here, uw God, te vrezen door in al zijn wegen te wandelen; Hem lief te hebben; de Here, uw God, te dienen met uw ganse hart en met uw ganse ziel; 13 de geboden en de inzettingen des Heren, die ik u heden opleg, te onderhouden, opdat het u wel ga. ( NBG)

Leviticus 18:4-5 4 Mijn verordeningen zult gij volbrengen en mijn inzettingen in acht nemen en daarnaar wandelen: Ik ben de Here uw God. 5 Ja, gij zult mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen; de mens die ze doet, zal daardoor leven: Ik ben de Here. (NBG)

Leviticus 18:26-30 26 Gij echter zult mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen en geen van deze gruwelen doen, noch de geboren Israëliet, noch de vreemdeling die in uw midden vertoeft; 27 want al deze gruwelen deden de lieden van het land, die voor u waren, zodat het land onrein werd. 28 Opdat het land u niet uitspuwe, wanneer gij het verontreinigt, zoals het uitgespuwd heeft het volk, dat voor u was. 29 Want ieder die iets van al deze gruwelen doet, (degenen, die ze doen, zullen uit het midden van hun volk uitgeroeid worden). 30 Zo zult gij het voorschrift dat Ik u geef, in acht nemen, zodat gij de gruwelijke inzettingen niet doet, die voor u gedaan werden, opdat gij u daardoor niet verontreinigt. Ik ben de Here, uw God. (NBG)

Leviticus 19:37 37 Zo zult gij al mijn inzettingen en al mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen: Ik ben de Here. (NBG)

Leviticus 19:1-2 1 De Here sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de ganse vergadering der Israëlieten en zeg tot hen: Heilig zult gij zijn, want Ik, de Here, uw God, ben heilig. (NBG)

Leviticus 20:7-8 7 Heiligt u dan, en weest heilig, want Ik ben de Here, uw God. 8 Zo zult gij mijn inzettingen nauwgezet in acht nemen; Ik ben de Here, die u heilig. (NBG)

God belooft ons, dat als wij zijn geboden en inzettingen houden, dat Hij ons zegent met goede gezondheid

Exodus 15:26 26 terwijl hij zeide: Indien gij aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God, en doet wat recht is in zijn ogen, en uw oor neigt tot zijn geboden en al zijn inzettingen onderhoudt, zal Ik u geen enkele van de kwalen opleggen, die Ik de Egyptenaren opgelegd heb; want Ik, de Here, ben uw Heelmeester. (NBG)

Deuteronomium 7:15 15 De Here zal alle ziekten van u afwenden, en geen van de boze kwalen van Egypte, die gij kent, zal Hij u opleggen, maar Hij zal die brengen over allen die u haten. (NBG)

Wij zien dus dat wat God bovenal van ons verlangt, gehoorzaamheid is.

Deuteronomium 26:16 16 Heden beveelt u de Here, uw God, deze inzettingen en verordeningen na te komen; onderhoud ze dan naarstig met geheel uw hart en geheel uw ziel. (NBG)

Deuteronomium 5:1-10 1 Mozes riep geheel Israël samen en zeide tot hen: Hoor, Israël, de inzettingen en de verordeningen, die ik heden doe horen, opdat gij ze leert en naarstig onderhoudt. 2 De Here, onze God, heeft met ons een verbond gesloten op Horeb. 3 Niet met onze vaderen heeft de Here dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier heden allen in leven zijn. 4 Van aangezicht tot aangezicht heeft de Here met u gesproken op de berg uit het midden van het vuur 5 (ik stond te dien tijde tussen de Here en u om u het woord des Heren mede te delen, want gij vreesdet voor het vuur en gij kwaamt de berg niet op) en Hij zeide: 6 Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. 7 Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. 8 Gij zult u geen gesneden beeld maken van enige gestalte, die boven in de hemel of onder op de aarde is of die in de wateren onder de aarde is. 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 10 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. (NBG)

Wat God ons geboden heeft over gesneden beelden

Het verbod op een gesneden beeld verbiedt onder andere het maken van enige gelijkenis van hetgeen boven in de hemelen is. Het is duidelijk dat het ook over afbeeldingen van God gaat. In een voetnoot van de NKJV Bijbel staat vermeld, dat archeologen nog de eerste afbeelding van God moeten vinden in overblijfselen van een Israëlitische stad. Dit zou ook de oudheid van het tweede gebod bevestigen, omdat dergelijke beelden van andere goden in latere perioden vaak gevonden worden.

Het verbod om enige afbeelding of enige gelijkenis te maken van iets dat in de hemel is of op aarde, komt van God omdat Hij een naijverig God is. Hij wil niet dat iemand zichzelf verontreinigt, want Hij wil dat iedereen heilig is, zoals Hij heilig is (Leviticus 20:7). Hij wil niet dat wij hoererij plegen en afgoden aanbidden en daardoor onze beloning verbeuren, die Hij ons en onze kinderen beloofd heeft:

Deuteronomium 4:15-40 15 Neemt u er dan terdege voor in acht (want gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat de Here op Horeb tot u sprak uit het midden van het vuur) 16 dat gij niet verderfelijk handelt door u een gesneden beeld te maken in de gedaante van enige afgod: een afbeelding van een mannelijk of vrouwelijk wezen; 17 een afbeelding van een of ander dier op de aarde; een afbeelding van een of ander gevleugeld gevogelte, dat langs de hemel vliegt; 18 een afbeelding van een of ander gedierte, dat op de aardbodem kruipt; een afbeelding van een of andere vis, die in het water onder de aarde is; 19 en dat gij ook uw ogen niet opslaat naar de hemel, en de zon, de maan en de sterren, het gehele heer des hemels, aanziet en u laat verleiden u voor die neer te buigen en hen te dienen, die de Here, uw God, heeft toebedeeld aan alle volken onder de ganse hemel; 20 terwijl de Here u genomen en uit de ijzeroven, uit Egypte, geleid heeft om voor Hem te zijn tot een eigen volk, zoals dit heden het geval is. 21 Maar de Here werd toornig op mij om uwentwil en Hij zwoer, dat ik de Jordaan niet zou overtrekken en in het goede land niet zou komen, dat de Here, uw God, u tot een erfdeel geven zal. 22 Want ik zal in dit land sterven, ik zal de Jordaan niet overtrekken; maar gij zult die overtrekken en dat goede land in bezit nemen. 23 Neemt u ervoor in acht, dat gij het verbond van de Here, uw God, dat Hij met u gesloten heeft, niet vergeet en u een beeld maakt in de gedaante van iets, dat de Here, uw God, u verboden heeft. 24 Want de Here, uw God, is een verterend vuur, een naijverig God. 25 Wanneer gij kinderen en kindskinderen verwekt hebt en in het land ingeburgerd zijt en gij dan verderfelijk handelt door een beeld te maken in welke gedaante ook, en doet wat kwaad is in de ogen van de Here, uw God, en Hem krenkt; 26 ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen, dat gij zeker spoedig zult omkomen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen; gij zult daarin niet lang leven, maar zeker verdelgd worden; 27 de Here zal u onder de natiën verstrooien en gij zult met een klein getal overblijven onder de volken, bij wie de Here u brengen zal; 28 dan zult gij daar goden dienen: werk van mensenhanden, hout en steen, die niet zien, noch horen noch eten noch ruiken. 29 En dan zult gij daar de Here, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. 30 Wanneer het u bang zal zijn en in de toekomst al deze dingen u zullen overkomen, dan zult gij u bekeren tot de Here, uw God, en naar Hem luisteren. 31 Want de Here, uw God, is een barmhartig God, Hij zal u niet verlaten noch u verderven en Hij zal niet vergeten het verbond met uw vaderen, dat Hij hun onder ede bevestigd heeft. 32 Want vraag toch naar de dagen van het verleden, van voor uw tijd, sinds de dag dat God de mens op de aarde schiep; en vraag van het ene einde des hemels tot het andere, of er zo iets groots is gebeurd of iets dergelijks is gehoord. 33 Heeft ooit een volk een goddelijke stem gehoord, sprekende uit het midden van het vuur, zoals gij die gehoord hebt, en het leven behouden? 34 Of heeft ooit een god beproefd te komen om zich een volk te nemen uit het midden van een ander volk, door beproevingen, door tekenen, door wonderen en strijd, met een sterke hand en een uitgestrekte arm en met grote verschrikkingen, zoals de Here, uw God, om uwentwil dit alles in Egypte voor uw ogen gedaan heeft? 35 Gij hebt het te zien gekregen, opdat gij zoudt weten, dat de Here de enige God is, er is geen ander behalve Hij. 36 Uit de hemel heeft Hij u zijn stem doen horen om u te vermanen, op de aarde heeft Hij u zijn groot vuur doen zien, en zijn woorden hebt gij gehoord uit het midden van het vuur. 37 Omdat Hij uw vaderen heeft liefgehad en hun nakroost heeft uitverkoren, heeft Hij zelf u met zijn grote kracht uit Egypte geleid, 38 om volken, groter en machtiger dan gij, voor u uit te verdrijven, om u in hun land te brengen en het u ten erfdeel te geven, zoals dit heden het geval is. 39 Weet daarom heden en neem het ter harte, dat de Here de enige God is in de hemel daar boven en op de aarde hier beneden, er is geen ander. 40 Onderhoud dan zijn inzettingen en zijn geboden, die ik u heden opleg, opdat het u en uw kinderen na u wel ga en opdat gij lang leeft in het land, dat de Here, uw God, u geven zal voor altijd. (NBG)

Exodus 34:17 17 Gegoten goden zult gij u niet maken. (NBG)

Leviticus 19:4 4 Gij zult u niet tot de afgoden wenden en u geen gegoten beelden maken: Ik ben de Here, uw God. (NBG)

Leviticus 26:1 1 Gij zult u geen afgoden maken; een gesneden beeld noch een gewijde steen zult gij u oprichten; ook een steen met beeldhouwwerk zult gij in uw land niet zetten, om u daarvoor neder te buigen, want Ik ben de Here, uw God. (NBG)

God wil dat wij ons onthouden van het maken van eige afbeelding, opdat wij deze niet gaan aanbidden en aan deze offers brengen en tot onze goden maken.

Leviticus 17:7 7 En zij zullen hun offers niet meer brengen aan de veldgeesten, die zij overspelig nalopen. Een altoosdurende inzetting zal dit voor hen zijn in hun geslachten. (NBG)

Deuteronomium 11:16-17 16 Neemt u ervoor in acht, dat uw hart zich niet laat verlokken, zodat gij afwijkt, andere goden dient en u voor hen nederbuigt. 17 Dan zou de toorn des Heren tegen u ontbranden en Hij zou de hemel toesluiten, zodat er geen regen komt, de bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te gronde gaat in het goede land, dat de Here u geven zal. ( NBG)

Deuteronomium 12:30-32 30 neem u er dan voor in acht, dat gij u niet laat verleiden na hun verdelging hun voorbeeld te volgen, en dat gij hun goden niet zoekt, zeggende: hoe dienden deze volken hun goden? zo wil ik het ook doen. 31 Niet alzo zult gij de Here, uw God, dienen; want al wat de Here een gruwel is, wat Hij haat, doen zij voor hun goden; zelfs hun zonen en hun dochters verbranden zij voor hun goden met vuur. 32 Al wat ik u gebied, zult gij naarstig onderhouden; gij zult daaraan niet toedoen, noch daarvan afdoen. (NBG)

Er zullen zelfs tijden komen, dat profeten ons zullen vertellen dat wij andere goden moeten gaan aanbidden, en dat het zal goed schijnen. God zegt dat dit kan en zal gebeuren, maar dit zijn alleen maar beproevingen om te zien of wij de Here onze God liefhebben met ons ganse hart en ganse ziel en verstand:

Deuteronomium 13:1-4 1 Wanneer onder u een profeet optreedt of iemand, die dromen heeft, en hij u een teken of een wonder aankondigt, 2 en het teken of het wonder komt, waarover hij u gesproken heeft met de woorden: laten wij andere goden achterna lopen, die gij niet gekend hebt, en laten wij hen dienen; 3 dan zult gij naar de woorden van die profeet of van die dromer niet luisteren; want de Here, uw God, stelt u op de proef om te weten, of gij de Here, uw God, liefhebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. 4 De Here, uw God, zult gij volgen, Hem vrezen, zijn geboden houden en naar zijn stem luisteren: Hem zult gij dienen en aanhangen. (NBG)

Het is ons geboden om elke vorm van afgoderij te vernietigen, waar wij ook mogen zijn, of wij zullen omkomen, net als de naties die God verdelgd heeft in de tijd van de Koningen.

Deuteronomium 8:19-20 19 Maar het zal geschieden, indien gij de Here, uw God, te enen male vergeet en andere goden achterna loopt, hen dient en u voor hen nederbuigt, ik betuig heden tegen u, dat gij voorzeker zult omkomen; 20 evenals de volken, die de Here doet omkomen om uwentwil, zult ook gij omkomen, omdat gij naar de stem van de Here, uw God, niet wildet luisteren. (NBG)

Deuteronomium 7:16 16 Gij zult alle volken die de Here, uw God, u geven zal, verslinden; gij zult hen niet ontzien en hun goden niet dienen, want dat zou u tot een valstrik worden. (NBG)

Exodus 23:24 24 Gij zult u niet nederbuigen voor hun goden noch hen dienen en gij zult niet doen naar hun werken, maar gij zult ze volkomen vernielen en hun gewijde stenen zult gij geheel verbrijzelen. (NBG)

Deuteronomium 11:16-17 16 Neemt u ervoor in acht, dat uw hart zich niet laat verlokken, zodat gij afwijkt, andere goden dient en u voor hen nederbuigt. 17 Dan zou de toorn des Heren tegen u ontbranden en Hij zou de hemel toesluiten, zodat er geen regen komt, de bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te gronde gaat in het goede land, dat de Here u geven zal. (NBG)

Deuteronomium 12:30-31 30 neem u er dan voor in acht, dat gij u niet laat verleiden na hun verdelging hun voorbeeld te volgen, en dat gij hun goden niet zoekt, zeggende: hoe dienden deze volken hun goden? zo wil ik het ook doen. 31 Niet alzo zult gij de Here, uw God, dienen; want al wat de Here een gruwel is, wat Hij haat, doen zij voor hun goden; zelfs hun zonen en hun dochters verbranden zij voor hun goden met vuur. (NBG)

1Kronieken 5:25 25 Maar toen zij ontrouw werden jegens de God hunner vaderen en de goden van de volken des lands, die God voor hen had verdelgd, overspelig naliepen, (NBG)

Mensen die aan de Gemeente toegevoegd worden, moeten volledig afgoderij verwerpen en zich onthouden om te buigen voor enig beeld.

1Tessalonicenzen 1:9 9 Want zelf verhalen zij van ons, hoe wij bij u ontvangen zijn en hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen, (NBG)

De straf voor afgodendienaars

De straf voor afgodendienaars is onvoorwaardelijk. Iemand die afgoderij pleegt zal zeker ter dood gebracht worden en een overspelige natie zal in ballingschap gevoerd worden.

Deuteronomium 27:15 15 Vervloekt is de man, die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de Here, het maaksel der handen van een werkman, en dit in het verborgene opstelt. En het gehele volk zal antwoorden: Amen. (NBG)

Deuteronomium 17:2-5 2 Wanneer in uw midden in een der steden, die de Here, uw God, u geven zal, een man of een vrouw aangetroffen wordt, die doet wat kwaad is in de ogen van de Here, uw God, door zijn verbond te overtreden; 3 die andere goden gaat dienen en zich daarvoor nederbuigt, voor de zon of de maan of heel het heer des hemels, wat Ik verboden heb; 4 en het wordt u meegedeeld en gij hoort daarvan, dan zult gij dit terdege onderzoeken. Als het dan waar blijkt, als het feit vast staat, als deze gruwel in Israël bedreven is, 5 dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven. (NBG)

Alle beelden en altaren van en voor andere goden moeten vernietigd worden

God laat niets aan onze verbeelding over, wat wij moeten doen met beelden en altaren van andere goden. Het gebod van God is om deze volledig en volkomen te vernietigen.

Exodus 34:12-13 12 Neem u in acht, dat gij geen verbond sluit met de inwoners van het land, waarheen gij gaat, opdat zij niet tot een valstrik in uw midden worden. 13 Integendeel, hun altaren zult gij omverhalen, hun gewijde stenen verbrijzelen en hun gewijde palen omhouwen. (NBG)

Deuteronomium 7:25-26 25 De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en het goud daaraan zult gij niet begeren en u niet toe-eigenen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt, want het is een gruwel voor de Here, uw God. 26 En gij zult geen gruwel in uw huis brengen, zodat gijzelf evenzo onder de ban zoudt komen; gij zult het ten sterkste verfoeien en verafschuwen, want het ligt onder de ban. ( NBG)

Deuteronomium 12:1-4 1 Dit zijn de inzettingen en de verordeningen, die gij naarstig zult onderhouden in het land dat de Here, de God uwer vaderen, u gegeven heeft om het te bezitten, zolang gij op de aardbodem leeft. 2 Gij zult alle plaatsen volkomen vernietigen, waar de volken, wier gebied gij in bezit neemt, hun goden gediend hebben, op hoge bergen en op heuvels en onder elke groene boom. 3 Gij zult hun altaren afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen met vuur verbranden, de gesneden beelden van hun goden omhouwen en hun naam van die plaats doen verdwijnen. 4 Niet alzo zult gij de Here, uw God, dienen. (NBG)

Numeri 33:52 52 dan zult gij al de bewoners van het land voor uw aangezicht verdrijven en al hun beeldhouwwerk vernietigen; ook zult gij al hun gegoten beelden vernietigen en al hun hoogten verwoesten. (NBG)

God verbiedt om buiten de stam van Israël te huwen, omdat dit voor de natie of de persoon een oorzaak kan zijn om de goden van de ander na te lopen. Dit is ook van toepassing om niet-christenen te huwen, als een ongelijk span.

Deuteronomium 7:1-5 1 Wanneer de Here, uw God, u in het land gebracht zal hebben, dat gij in bezit gaat nemen, en Hij voor u uit vele volken verdreven zal hebben, de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zeven volken, talrijker en machtiger dan gij, 2 en de Here, uw God, hen aan u overgeleverd zal hebben, zodat gij hen verslaat, dan zult gij hen volkomen met de ban slaan; gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen. 3 Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan hun zonen niet geven, noch hun dochters nemen voor uw zonen; 4 want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, zodat zij andere goden zouden dienen, en de toorn des Heren tegen u zou ontbranden en Hij u weldra zou verdelgen. 5 Maar aldus zult gij met hen doen: hun altaren zult gij afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen omhouwen en hun gesneden beelden met vuur verbranden. (NBG)

Het offeren van kinderen aan afgoden is verboden en wordt beschouwd als afgoderij

Iedere keer dat aan goden offers gebracht worden, anders dan de Enige Waarachtige God, wordt beschouwd als afgoderij. Per definitie is offeren hetzelfde als aanbidden. Daarom is offeren hetzelfde als datgene aanbidden, waaraan geofferd wordt.

In de oude bijbelse tijden was Moloch een beruchte Kanaänitische afgod, aan wie mensenoffers gebracht werden, en voornamelijk kinderen, wat uitdrukkelijk door God verboden is, en waarop de doodstraf staat.

Leviticus 18:21 21 En gij zult geen van uw kinderen overgeven, om het aan de Moloch te wijden, opdat gij de naam van uw God niet ontwijdt. Ik ben de Here. (NBG)

Leviticus 20:2-5 2 Tot de Israëlieten zult gij zeggen: Iedere Israëliet en iedere vreemdeling die in Israël vertoeft, die van zijn kinderen aan de Moloch geeft, zal zeker ter dood gebracht worden: het volk des lands zal hem stenigen. 3 Ook zal Ik mijn aangezicht tegen die man keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien, omdat hij van zijn kinderen aan de Moloch gegeven heeft, om mijn heiligdom te verontreinigen en mijn heilige naam te ontwijden. 4 Indien echter het volk des lands oogluikend toelaat, dat die man van zijn kinderen aan de Moloch geeft en hem niet ter dood brengt, 5 dan zal Ik mijn aangezicht tegen die man en tegen zijn geslacht keren en Ik zal hem en allen die hem in zijn overspelige verering van de Moloch volgen, uit het midden van hun volk uitroeien. (NBG)

2Koningen 16:3 3 maar hij wandelde in de weg der koningen van Israël. Ook deed hij zijn zoon door het vuur gaan in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de Here voor de Israëlieten had verdreven. (NBG)

Jeremia 7:31 31 en zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die zich in het dal Ben-Hinnom bevinden, om hun zonen en dochters met vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb en wat in mijn hart niet is opgekomen. (NBG)

Jeremia 19:5 5 en zij de hoogten van de Baal gebouwd hebben om hun kinderen als brandoffers voor de Baal met vuur te verbranden, iets wat Ik niet geboden noch uitgesproken heb en wat Mij niet in de zin is gekomen. (NBG)

Deuteronomium 12:31 31 Niet alzo zult gij de Here, uw God, dienen; want al wat de Here een gruwel is, wat Hij haat, doen zij voor hun goden; zelfs hun zonen en hun dochters verbranden zij voor hun goden met vuur. (NBG)

Deuteronomium 18:9-10 9 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken. 10 Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, (NBG)

Wij moeten de heidenen niet volgen in hun gewoonten en gruwelen

Ons wordt verboden om op enigerlei manier de gewoonten en gruwelen te volgen van enig volk om ons, of met wie wij in contact komen, die gewoonten en overleveringen hebben, die in strijd zijn met Gods wegen.

Exodus 23:32 32 Gij zult noch met hen noch met hun goden een verbond sluiten. (NBG)

Exodus 23:33 23 Zij zullen in uw land niet blijven wonen, opdat zij u niet tegen Mij doen zondigen, doordat gij hun goden gaat dienen, want dit zou u tot een valstrik zijn. (NBG)

Leviticus 18:3 3 Gij zult niet doen, zoals men doet in het land Egypte, waar gij gewoond hebt; gij zult niet doen, zoals men doet in het land Kanaän, waarheen Ik u breng; naar hun inzettingen zult gij niet wandelen. (NBG)

Leviticus 18:26-30 26 Gij echter zult mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen en geen van deze gruwelen doen, noch de geboren Israëliet, noch de vreemdeling die in uw midden vertoeft; 27 want al deze gruwelen deden de lieden van het land, die voor u waren, zodat het land onrein werd. 28 Opdat het land u niet uitspuwe, wanneer gij het verontreinigt, zoals het uitgespuwd heeft het volk, dat voor u was. 29 Want ieder die iets van al deze gruwelen doet, (degenen, die ze doen, zullen uit het midden van hun volk uitgeroeid worden). 30 Zo zult gij het voorschrift dat Ik u geef, in acht nemen, zodat gij de gruwelijke inzettingen niet doet, die voor u gedaan werden, opdat gij u daardoor niet verontreinigt. Ik ben de Here, uw God. (NBG)

Leviticus 20:23 23 Wandelt niet naar de inzettingen van het volk, dat Ik voor u uit verdrijf: want al deze dingen hebben zij gedaan, zodat Ik een afschuw van hen gekregen heb. (NBG)

Deuteronomium 6:14 Gij zult geen andere goden achternalopen, van de goden der volken rondom u, (NBG)

Deuteronomium 12:29-31 29 Wanneer de Here, uw God, de volken, naar wier gebied gij trekt om hen te verdrijven, uitgeroeid heeft, en gij hun gebied in bezit genomen hebt en in hun land woont, 30 neem u er dan voor in acht, dat gij u niet laat verleiden na hun verdelging hun voorbeeld te volgen, en dat gij hun goden niet zoekt, zeggende: hoe dienden deze volken hun goden? zo wil ik het ook doen. 31 Niet alzo zult gij de Here, uw God, dienen; want al wat de Here een gruwel is, wat Hij haat, doen zij voor hun goden; zelfs hun zonen en hun dochters verbranden zij voor hun goden met vuur. (NBG)

Deuteronomium 18:9-14 9 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken. 10 Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, 11 geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. 12 Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel, en ter wille van deze gruwelen drijft de Here, uw God, hen voor u weg. 13 Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here, uw God; 14 want deze volken, die gij verdrijven zult, luisteren naar wichelaars en waarzeggers, maar u heeft de Here, uw God, dit niet toegelaten. (NBG)

2Kronieken 36:14 14 Eveneens maakten al de oversten van de priesters en het volk zich voortdurend aan ontrouw schuldig, naar al de gruwelen der volken; zij maakten het huis des Heren onrein, dat Hij in Jeruzalem geheiligd had. (NBG)

2Koningen 21:1-7 1 Manasse was twaalf jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde vijfenvijftig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Chefsiba. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, naar de gruwelen der volken die de Here voor de Israëlieten uit had verdreven. 3 Hij herbouwde de offerhoogten die zijn vader Hizkia verwoest had, richtte altaren voor de Baal op, maakte gewijde palen, zoals Achab, de koning van Israël, gedaan had, en boog zich neer voor het gehele heer des hemels en diende het. 4 Ook bouwde hij altaren in het huis des Heren, met het oog waarop de Here gezegd had: In Jeruzalem zal Ik mijn naam vestigen. 5 En hij bouwde altaren voor het gehele heer des hemels in de beide voorhoven van het huis des Heren. 6 Ja, hij deed zijn zoon door het vuur gaan, liet zich in met toverij en waarzeggerij, en stelde bezweerders van doden en van geesten aan. Hij deed veel, dat kwaad is in de ogen des Heren, en krenkte Hem daardoor. 7 Hij plaatste ook een beeld van Asjera, dat hij gemaakt had, in het huis, waarvan de Here gezegd had tot David en diens zoon Salomo: In dit huis, hier in Jeruzalem, dat Ik verkoren heb uit al de stammen van Israël, zal Ik mijn naam vestigen tot in eeuwigheid; (NBG)

Ezechiël 20:31-32 31 Ja, door uw offergaven te brengen (uw zonen door het vuur te laten gaan) verontreinigt gij u aan al uw afgoden, tot heden toe, en zou Ik Mij dan door u laten raadplegen, huis Israels? Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, Ik laat Mij door u niet raadplegen. 32 En wat u in de zin gekomen is, zal geenszins geschieden, namelijk dat gij zegt: wij willen aan de volken gelijk worden, gelijk aan de geslachten der landen, door hout en steen te dienen. (NBG)

Het raadplegen van tovenaars, waarzeggers of enige vorm van toverij of astrologie is een vorm van afgoderij

Het raadplegen van tovenaars, waarzeggers of enig medium, zoals de huidige paragnosten en astrologen, is hetzelfde als afgoderij en heeft tot gevolg dat de persoon afgesneden wordt van zijn volk, of ter dood gebracht, en het is een gruwel voor de Here.

Leviticus 19:26 26 Gij zult niets met het bloed eten; gij zult niet aan waarzeggerij of toverij doen. (NBG)

Leviticus 19:31 31 Gij zult u niet wenden tot de geesten van doden of tot waarzeggende geesten, gij zult hen niet zoeken, om u met hen te verontreinigen: Ik ben de Here, uw God. (NBG)

Leviticus 20:6 6 En iemand, die zich tot de geesten van doden of tot waarzeggende geesten wendt, om die overspelig na te lopen; tegen zo iemand zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien. (NBG)

Leviticus 20:27 27 Wanneer een man of een vrouw door zich de geest van een dode laat spreken of een waarzeggende geest bezit, zullen zij zeker ter dood gebracht worden; stenigen zal men hen, hun bloedschuld is op hen. (NBG)

Deuteronomium 18:9-14 9 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken. 10 Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, 11 geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. 12 Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel, en ter wille van deze gruwelen drijft de Here, uw God, hen voor u weg. 13 Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here, uw God; 14 want deze volken, die gij verdrijven zult, luisteren naar wichelaars en waarzeggers, maar u heeft de Here, uw God, dit niet toegelaten. (NBG)

2Kronieken 33:6 Ja, hij deed zijn zonen door het vuur gaan in het dal Ben-Hinnon en liet zich in met toekomstvoorspellingen, waarzeggerij en toverij, en stelde bezweerders van doden en van geesten aan. Hij deed veel dat kwaad is in de ogen des HEREN en krenkte Hem daardoor. (NBG)

Jesaja 47:13-15 13 Gij hebt u afgesloofd met uw vele plannen; laten nu opstaan en u redden, zij die de hemel indelen, die de sterren waarnemen, die maand voor maand doen weten wat u overkomen zal. 14 Zie, zij zijn als stoppelen, die het vuur verbrandt, zij kunnen hun leven niet redden uit de macht der vlammen; het is geen kolengloed om zich te warmen, geen vuur om daarbij te zitten. 15 Dat hebt gij nu aan hen om wie gij u hebt afgetobd, met wie gij van jongs af handel hebt gedreven; ieder van hen dwaalt zijn eigen kant uit, zonder dat iemand u redt. (NBG)

Het verlies van eigen kinderen en het weduwschap kan wel het gevolg zijn van toverij en geloof in zichzelf.

Jesaja 47:9-14 9 Maar deze beide zullen u overkomen, plotseling, op een dag: beroving van kinderen en weduwschap; in volle omvang zullen zij u overkomen, ondanks uw vele toverijen en zeer krachtige bezweringen. 10 Gij vertrouwdet op uw boosheid; gij zeidet: Niemand ziet mij. Uw wijsheid en uw kennis zijn het, die u verleid hebben, zodat gij bij uzelf zeidet: Ik ben het en niemand anders. 12 Maar u overkomt een onheil, dat gij niet weet te bezweren; u overvalt een verderf, dat gij niet vermoogt te verzoenen; u overkomt plotseling een verwoesting, waarvan gij geen vermoeden hadt. 13 Houd maar aan met uw bezweringen en met de talrijke toverijen waarmede gij u van jongs af hebt afgetobd; misschien kunt gij iets bereiken, misschien jaagt gij schrik aan. 14 Gij hebt u afgesloofd met uw vele plannen; laten nu opstaan en u redden, zij die de hemel indelen, die de sterren waarnemen, die maand voor maand doen weten wat u overkomen zal. 15 Zie, zij zijn als stoppelen, die het vuur verbrandt, zij kunnen hun leven niet redden uit de macht der vlammen; het is geen kolengloed om zich te warmen, geen vuur om daarbij te zitten. (NBG)

Jeremia 27:9 9 Gij dan, geeft geen gehoor aan uw profeten, uw waarzeggers, uw dromers, uw toekomstvoorspellers en uw tovenaars, die tot u zeggen: Gij zult de koning van Babel niet dienstbaar blijven; (NBG)

Micha 5:12 12 Ook zal Ik de toverijen uit uw hand uitroeien, en gij zult geen waarzeggers meer hebben. (NBG)

Maleachi 3:5 5 Ik zal tot u ten gerichte naderen; Ik zal een snelle aanklager zijn tegen de tovenaars, tegen de echtbrekers, tegen de meinedigen, tegen hen die het loon van de dagloner drukken, weduwe en wees verdrukken, en de vreemdeling terzijde dringen, maar Mij niet vrezen, zegt de Here der heerscharen. (NBG)

Handelingen 13:6-11 6 En na het gehele eiland doorgetrokken te zijn tot aan Pafos, troffen zij een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood, wiens naam was Barjezus; 7 hij hield zich op bij de landvoogd Sergius Paulus, een verstandig man. Deze begeerde het woord Gods te horen en liet Barnabas en Saulus tot zich roepen. 8 Maar Elymas, de tovenaar, want zo wordt zijn naam vertaald, verzette zich tegen hen en trachtte de landvoogd van het geloof afkerig te maken. 9 Doch Saulus, anders gezegd Paulus, vervuld met de Heilige Geest, zag hem scherp aan, en zeide: 10 Zoon des duivels, vol van allerlei list en streken, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden de rechte wegen des Heren te verdraaien? 11 En nu, zie, de hand des Heren keert zich tegen u, en gij zult een tijd lang blind zijn en de zon niet zien. En terstond viel op hem donkerheid en duisternis, en rondtastende zocht hij iemand om hem bij de hand te leiden. (NBG)

Galaten 5:16-21 16 Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. 17 Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees (want deze staan tegenover elkander) zodat gij niet doet wat gij maar wenst. 18 Indien gij u echter door de Geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet. 19 Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, 20 afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, 21 nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven. (NBG)

Weerspannigheid en ongezeggelijkheid is hetzelfde als afgoderij

Voor God is iedere weerspannigheid hetzelfde alsof iemand een tovenares is, of er een hebben geraadpleegd . In de huidige samenleving komt het veel voor, dat mensen een waarzegster of medium raadplegen, zonder dat zij weten dat God dergelijke praktijken verbiedt, en dat er straf rust op het plegen ervan. Velen volgen dienaren in vals onderricht, niet wetend dat dit ook ongerechtigheid en afgoderij is, en dat zij zich daardoor dezelfde straf op de hals halen.

1Samuel 15:23 23 Voorwaar, weerspannigheid is zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim. Omdat gij het woord des Heren verworpen hebt, heeft Hij u verworpen, zodat gij geen koning meer zult zijn. (NBG)

Tovenaressen moeten gedood worden

Exodus 22:18 18 Een tovenares zult gij niet in leven laten. (NBG)

Afgoden zijn het werk van mensenhanden

Zij die hun afgoden aanbidden, die van steen, hout zijn of enig ander voorwerp door mensenhanden gemaakt, aanbidden gewoon tevergeefs. De afgoden hebben hun makers nodig om verplaatst te worden, omdat zij zich niet kunnen bewegen, of spreken, of wat dan ook, en deze makers van dergelijke afgoden zijn als de afgoden en zo zijn allen die vertrouwen stellen in die afgoden.

Psalm 115:1-8 1 Niet ons, o Here, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. 2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is toch hun God? 3 Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen, maar zij tasten niet; hun voeten, maar zij gaan niet; zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. (NBG)

Jesaja 44:6-20 6 Zo zegt de Here, de Koning en Verlosser van Israël, de Here der heerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God. 7 En wie is als Ik (hij roepe het uit en verkondige het en legge het Mij voor) daar Ik toch het overoude volk in het aanzijn riep; en hetgeen er in de toekomst gebeuren zal, mogen zij verkondigen. 8 Weest niet verschrikt en vreest niet. Heb Ik het u niet van oudsher doen horen en verkondigd? Gij zijt mijn getuigen: is er een God buiten Mij? Er is geen andere Rots, Ik ken er geen. 9 Zij, die beelden vormen, zijn allen ijdelheid: hun dierbare maaksels brengen geen baat, zijzelf zijn er getuigen van, dat zij niets zien en niets weten, zodat zij beschaamd staan. 10 Wie vormt een god en giet een beeld, waarvan hij geen baat heeft? 11 Zie, al de aanhangers daarvan zullen beschaamd staan; de werklieden zijn slechts mensen: laten zij bijeenkomen en zich opstellen, zij zullen verschrikt worden en beschaamd staan tevens. 12 De smid heeft een bijl en werkt in de kolengloed en vormt het beeld met hamers en bewerkt het met zijn krachtige arm; zelfs duldt hij de honger, totdat hij geen kracht meer heeft; en drinkt geen water, totdat hij amechtig wordt. 13 De timmerman spant het meetsnoer en tekent de omtrek af met de stift, bewerkt het beeld met de schaaf, tekent met de passer de omtrek af en maakt het naar de beeltenis van een man, naar een pronkstuk van een mens, om in een huis te wonen. 14 Hij velde ceders voor zich en nam een steeneik of een eik en kweekte die voor zich op onder de bomen des wouds, plantte een pijnboom, en de regen deed die groeien. 15 En dat dient de mens tot brandhout; hij neemt daarvan en warmt zich, ook steekt hij het aan en bakt brood; ook maakt hij er een god van en buigt zich neder; hij maakt er een gesneden beeld van en knielt daarvoor neer. 16 De helft daarvan verbrandt hij in het vuur; bij die helft eet hij vlees, braadt een gebraad en wordt verzadigd; ook warmt hij zich en zegt: Ha, ik word warm, ik merk vuur. 17 En het overblijfsel verwerkt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld, knielt daarvoor neer, buigt zich, aanbidt het en zegt: Red mij, want gij zijt mijn god! 18 Zij hebben geen kennis en geen inzicht, want hun ogen zijn dichtgestreken, zodat zij niet zien; hun harten, zodat zij niet begrijpen. 19 Niemand neemt dit ter harte, niemand heeft kennis of inzicht, zodat hij zegt: De helft daarvan verbrandde ik in het vuur, ook bakte ik op zijn kolen brood, ik braadde vlees en ik at; zou ik dan van zijn overschot een gruwel maken, zou ik neerknielen voor een blok hout? 20 Wie zich met as bezighoudt, die heeft zijn bedrogen hart verleid; hij redt zijn leven niet en vraagt zich niet af: Is er geen bedrog in mijn rechterhand? (NBG)

Jesaja 46:5-9 5 Met wie wilt gij Mij vergelijken en gelijkstellen, aan wie Mij gelijk achten, dat wij elkander zouden gelijk zijn? 6 Zij schudden goud uit hun buidel en wegen zilver in een weegschaal; zij huren een goudsmid, opdat hij er een god van make. Zij knielen, ook buigen zij zich neder. 7 Zij heffen hem op de schouder, zij torsen hem en zetten hem neer op zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt niet van zijn plaats. Al schreeuwt iemand tot hem, hij antwoordt niet, uit de benauwdheid redt hij hem niet. 8 Denkt hieraan en vermant u; gij overtreders, neemt het ter harte. 9 Denkt aan hetgeen vroeger, vanouds, gebeurde; Ik immers ben God, en er is geen ander, God, en niemand is Mij gelijk; (NBG)

Het bevriend zijn met goddelozen is verboden

God gebiedt ons om ons verre te houden van enige broeder, die leeft in strijd met de wetten Gods, zelfs zover, dat wij niet met zo iemand mogen eten.

Psalm 26:5 5 ik haat het gezelschap der boosdoeners, en bij de goddelozen zit ik niet neer. (NBG)

2Kronieken 19:2 2 ging de ziener Jehu, de zoon van Chanani, hem tegemoet en zeide tot koning Josafat: Moogt gij de goddeloze helpen en bevriend zijn met hen die de Here haten? Hierom rust er toorn op u van de zijde des Heren. (NBG)

1Korintiërs 5:9-11 9 Ik schreef u reeds in mijn brief, dat gij niet moest omgaan met hoereerders; 10 niet met de hoereerders uit deze wereld in het algemeen of met de geldgierigen en oplichters of afgodendienaars, want dan zou men wel uit de wereld moeten gaan. 11 Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten. (NBG)

1Korintiërs 10:19-20 19 Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is? 20 Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. (NBG)

2Korintiërs 6:14-18 14 Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? 15 Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? 16 Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 17 Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine 18 en Ik zal u aannemen, En Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige. (NBG)

2Tessalonicenzen 3:6 6 Maar wij bevelen u, broeders, in de naam van de Here Jezus Christus, dat gij u onttrekt aan elke broeder, die zich ongeregeld gedraagt, in strijd met de overlevering, die gij van ons ontvangen hebt. (NBG)

2Tessalonicenzen 3:14 14 Als iemand niet luistert naar wat wij door onze brief zeggen, tekent hem en gaat niet met hem om, opdat hij beschaamd worde; (NBG)

Straf voor afgodische natie is ballingschap

(De straf voor afgoderij is ballingschap en verdelging van het nageslacht en de natie). God zal toelaten, dat naties die erop aandringen dat het tweede gebod geschonden wordt, in ballingschap gaan, totdat zij berouw hebben en instemmen om het verbond te houden, dat God met hen gesloten heeft.

Deuteronomium 29:16-18 16 Want gij weet, hoe wij in het land Egypte gewoond hebben en hoe wij midden door de volken gegaan zijn, wier land gij doorgetrokken zijt, 17 en gij hebt de gruwelen en afgoden gezien, die men bij hen vindt: hout en steen, zilver en goud. 18 Laat er daarom onder u geen man of vrouw, geen geslacht of stam zijn, wier hart zich nu van de Here, onze God, afwendt om de goden dezer volken te gaan dienen; laat er onder u geen wortel zijn, die gif of alsem voortbrengt. (NBG)

Richteren 2:1-5 1 Toen ging de Engel des Heren van Gilgal naar Bokim en zeide: Ik heb u uit Egypte doen trekken en gebracht in het land dat Ik uw vaderen onder ede beloofd had, en Ik heb gezegd: Ik zal mijn verbond met u in eeuwigheid niet verbreken, 2 maar gij zult geen verbond sluiten met de bewoners van dit land; hun altaren zult gij afbreken. Doch gij hebt naar mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij gedaan? 3 En Ik heb ook gezegd: Ik zal hen niet voor u uit wegdrijven, maar zij zullen u tot tegenstanders en hun goden u tot een valstrik zijn. 4 Toen de Engel des Heren deze woorden tot al de Israëlieten gesproken had, verhief het volk zijn stem en weende; 5 daarom noemde men die plaats Bokim. En zij offerden daar aan de Here. (NBG)

Richteren 2:11-15 11 Toen deden de Israëlieten wat kwaad is in de ogen des Heren en gingen de Baäls dienen. 12 Zij verlieten de Here, de God hunner vaderen, die hen uit het land Egypte geleid had, liepen andere goden achterna uit de goden der volken rondom hen, bogen zich daarvoor neer en krenkten de Here. 13 Wanneer zij de Here verlieten en de Baal en de Astartes dienden, 14 ontbrandde de toorn des Heren tegen Israël: Hij gaf hen in de macht van plunderaars, die hen uitplunderden, en Hij gaf hen over in de macht van hun vijanden rondom hen, zodat zij niet meer tegen dezen konden standhouden. 15 Telkens als zij uittrokken, was de hand des Heren tegen hen ten verderve, zoals de Here hun onder ede aangezegd had, en zij kwamen in grote benauwdheid; (NBG)

Richteren 8:33-35 33 En nadat Gideon gestorven was, gingen de Israëlieten opnieuw overspelig de Baäls nalopen en maakten Baäl-berit tot hun god; 34 de Israëlieten dachten niet aan de Here, hun God, die hen uit de macht van al hun vijanden rondom gered had, 35 en waren het huis van Jerubbaal-gideon niet erkentelijk in verhouding tot al het goede, dat hij aan Israël gedaan had. (NBG)

Ieder mens is verantwoordelijk voor het volgen van Gods wetten

Slechte leiding of geheel geen leiding is geen reden om de geboden Gods te schenden, zoals velen deden in de tijd der Richteren, toen er geen koning was om de natie te leiden.

Richteren 17:1-6 1 Er was een man uit het gebergte Efraïm, Micha genaamd. 2 Deze zeide tot zijn moeder: De elfhonderd zilverstukken, die u ontvreemd zijn en om welke gij een vervloeking geuit en ook te mijnen aanhoren uitgesproken hebt; Zie, dat geld is in mijn bezit, ik had het weggenomen. En zijn moeder zeide: Gezegend zij mijn zoon door de Here. 3 Daarop gaf hij de elfhonderd zilverstukken aan zijn moeder terug. Maar zijn moeder zeide: Voorwaar, ik heilig dit geld aan de Here en sta het af ten behoeve van mijn zoon om er een gesneden en gegoten beeld van te maken. Nu dan, ik geef het u terug. 4 Toen hij zijn moeder het geld teruggegeven had, nam zij tweehonderd zilverstukken en gaf ze aan een zilversmid, die er een gesneden en gegoten beeld van maakte, dat in het huis van Micha kwam te staan. 6 Deze Micha had namelijk een godshuis. Hij maakte een efod en terafim, wijdde een zijner zonen en deze werd zijn priester. 7 In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen. (NBG)

Zelfs koning Salomo was niet ongevoelig voor afgoderij. Hij begon zijn afgoderij toen hij zich liet verleiden door zijn vele vrouwen met verschillende godsdiensten, weg van het alleen volgen van de Enige Waarachtige God. Hij begon de verschillende goden van zijn vele vrouwen te vereren en maakte van hen gesneden beelden op de hoogten. Zijn straf hiervoor was dat God de natie Israël verdeelde en deze is tot op de huidige dag verdeeld gebleven.

1Koningen 11:1-13 1 Koning Salomo nu had behalve de dochter van Farao vele vreemde vrouwen lief: Moabitische, Ammonitische, Edomitische, Sidonische en Hethitische, 2 behorende tot die volken, van wie de Here tot de Israëlieten had gezegd: Gij zult u met hen niet inlaten, en zij zullen zich met u niet inlaten, voorwaar, zij zouden uw hart meevoeren achter hun goden; haar hing Salomo met liefde aan. 3 En hij heeft als vrouwen gehad zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden zijn hart. 4 Het geschiedde namelijk, toen Salomo oud geworden was, dat zijn vrouwen zijn hart meevoerden achter andere goden, zodat zijn hart de Here, zijn God niet volkomen was toegewijd gelijk dat van zijn vader David. 5 Zo liep Salomo Astarte, de godin der Sidoniërs, achterna, en Milkom, de gruwel der Ammonieten, 6 en Salomo deed wat kwaad is in de ogen des Heren, en hij volgde de Here niet ten volle, zoals zijn vader David. 7 Toentertijd bouwde Salomo een hoogte voor Kemos, de gruwel van Moab, op de berg ten oosten van Jeruzalem, en voor Moloch, de gruwel der Ammonieten. 8 Hetzelfde deed hij voor al zijn vreemde vrouwen, die reukoffers en slachtoffers aan haar goden brachten. 9 Derhalve werd de Here vertoornd op Salomo, omdat zijn hart zich afgewend had van de Here, de God van Israël, die hem tweemaal verschenen was, 10 en die hem te dezer zake geboden had geen andere goden na te lopen; maar hij had niet in acht genomen wat de Here geboden had. 11 Toen zeide de Here tot Salomo: Omdat het zo met u gesteld is, dat gij mijn verbond en mijn inzettingen, die Ik u geboden had, niet in acht genomen hebt, zal Ik voorzeker het koninkrijk van u afscheuren en het uw knecht geven. 12 Maar bij uw leven zal Ik dat niet doen, ter wille van uw vader David; uit de hand van uw zoon zal Ik het afscheuren. 13 Evenwel zal Ik niet het gehele koninkrijk afscheuren, een stam zal Ik aan uw zoon geven ter wille van mijn knecht David en ter wille van Jeruzalem, dat Ik verkoren heb. (NBG)

Nalaten om het kwade in de ogen des Heren weg te doen, zal tot de volledige verdelging van het aangezicht der aarde t gevolg hebben, zoals dit met koning Jerobeam gebeurde, die het Feest verplaatste naar de achtste maand en mensen tot priester aanstelde, die niet van de Levitische afstamming waren, vóór de tijd van Messias.

1Koningen 13:33 33 Na deze gebeurtenis bekeerde Jerobeam zich niet van zijn kwade weg, maar hij stelde opnieuw uit alle kringen van het volk priesters aan voor de hoogten. Wie het begeerde, die wijdde hij, zodat hij tot priester der hoogten werd. (NBG)

En 1Koningen 13:34 34 het volharden hierin werd tot zonde voor het huis van Jerobeam, tot zijn vernietiging en tot zijn verdelging van de aardbodem. ( NBG)

Alleen zijn, of slechts weinig in getal is geen rechtvaardiging om te doen wat de meerderheid doet, wanneer wij reeds weten, dat zij verkeerd doet. God zal met ons zijn, zoals Hij met Elia was, toen hij tegenover de 450 profeten van Baäl stond (1Koningen 18:22).

1Koningen 18:20-40 20 Daarop zond Achab heen onder alle Israëlieten en riep de profeten naar de berg Karmel bijeen. 21 Toen naderde Elia tot het gehele volk en zeide: Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het de Baal is, volgt hem na. Doch het volk antwoordde hem niets. 22 Voorts zeide Elia tot het volk: Ik ben als profeet des Heren alleen overgebleven, en de profeten van de Baal zijn vierhonderd vijftig man. 23 Laat men ons nu twee stieren geven; laten zij voor zich de ene stier uitkiezen, die aan stukken houwen en op het hout leggen, maar geen vuur daarbij aanbrengen; dan zal ik de andere stier bereiden, op het hout leggen en ook geen vuur daarbij aanbrengen. 24 Roept gij dan de naam van uw god aan, en ik zal de naam des Heren aanroepen. De God die met vuur zal antwoorden, die zal God zijn. En het gehele volk antwoordde: Dat is goed. 25 Daarna zeide Elia tot de profeten van de Baal: Kiest voor u de ene stier uit en bereidt hem eerst, want gij zijt met zovelen. Roept dan de naam van uw god aan, maar brengt geen vuur daarbij. 26 Toen namen zij de stier die hij hun gaf, bereidden hem, riepen van de morgen tot de middag de naam van de Baal aan en zeiden: Baal, antwoord ons! maar er kwam geen geluid en niemand gaf antwoord. Daarbij hinkten zij om het altaar dat zij gemaakt hadden. 27 Toen het middag was geworden, begon Elia hen te bespotten en zeide: Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden. 28 Toen riepen zij luider en maakten zich naar hun gewoonte insnijdingen met zwaarden en speren, totdat zij dropen van bloed. 29 En zodra de middag voorbij was, tot tegen het brengen van het avondoffer, geraakten zij in geestvervoering, maar er kwam geen geluid, en niemand gaf antwoord, of sloeg er acht op. 30 Toen zeide Elia tot het gehele volk: Nadert tot mij. En het gehele volk naderde tot hem. Daarop herstelde hij het altaar des Heren, dat omvergehaald was. 31 Elia nam twaalf stenen naar het getal van de stammen der zonen van Jakob, tot wie het woord des Heren gekomen was: Israël zal uw naam zijn. 32 Hij bouwde met de stenen een altaar in de naam des Heren, en maakte rondom het altaar een groeve ter wijdte van twee maten zaad. 33 Hij schikte het hout, hieuw de stier aan stukken en legde die op het hout. 34 Toen zeide hij: Vult vier kruiken met water en giet ze uit over het brandoffer en over het hout. Daarna zeide hij: Doet het ten tweeden male. En zij deden het ten tweeden male. Daarna zeide hij: Doet het ten derden male. En zij deden het ten derden male, 35 zodat het water rondom het altaar liep; zelfs de groeve vulde hij met water. 36 Op de tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: Here, God van Abraham, Isaäk en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe. 37 Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, Here, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt. 38 Toen schoot het vuur des Heren neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de groeve op. 39 Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: De Here, die is God! De Here, die is God! 40 Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt de profeten van de Baal, laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar slachten. (NBG)

Allen die gesneden beelden aanbidden en op afgoden roemen zullen tot schande gebracht worden, want er is slechts Een God, die de God is van alle goden en die door alle goden aanbeden wordt (vgl. Psalm 135:1-21).

Psalm 97:1-12 1 De Here is Koning. Dat de aarde juiche, dat vele kustlanden zich verheugen. 2 Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en recht zijn de grondslag van zijn troon. 3 Vuur gaat voor zijn aangezicht uit, het zet zijn tegenstanders rondom in vlam. 4 Zijn bliksemen verlichten de wereld, de aarde ziet het en beeft. 5 De bergen versmelten als was voor het aanschijn des Heren, voor het aanschijn van de Here der ganse aarde. 6 De hemelen verkondigen zijn gerechtigheid, en alle volken zien zijn heerlijkheid. 7 Alle beeldendienaars zullen beschaamd worden, zij die zich op afgoden beroemen; buigt u voor Hem neder, alle gij goden. 8 Sion heeft het gehoord en zich verheugd, de dochters van Juda hebben gejuicht om uw gerichten, o Here. 9 Want Gij, Here, zijt de Allerhoogste over de ganse aarde, Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden. 10 Gij, die de Here liefhebt, haat het kwade; Hij, die de zielen van zijn gunstgenoten bewaart, redt hen uit der goddelozen hand. 11 Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid, en vreugde voor de oprechten van hart. 12 Gij rechtvaardigen, verheugt u in de Here en looft zijn heilige naam. (NBG)

Gods einddoel

Gods einddoel is om geheel in allen te zijn, en daarom zullen wij allen goden zijn onder zijn gezag en leiding, op dezelfde wijze als de Engel van Jahovah was.

Zacharia 12:8 8 Te dien dage zal de Here de inwoners van Jeruzalem beschutten, en wie onder hen struikelt, zal te dien dage zijn als David, en het huis van David als God, als de Engel des Heren voor hun aangezicht. (NBG)

Efeziërs 4:4 4 een lichaam en een Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, (NBG)

1Korintiërs 15:28 28 Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. (NBG)

 

Samenvatting

De Geboden Gods waren al vanaf het begin der schepping van kracht. Het tweede gebod verbindt de manier van aanbidding aan die van het eerste gebod en verhindert de toepassing ervan op enig andere godheid of ordening. Op deze wijze volgt het derde gebod uit het tweede en verhindert dat de naam van God aan een andere ordening gegeven wordt, zodat geen valse ordening in de plaats gesteld kan worden van de aanbidding van de Ene Waarachtige God. Het vierde gebod gaat over de dagen van aanbidding van de ware God en verbindt hieraan ook Gods kalender voor aanbidding, gericht op de Sabbatten, in de ordening van aanbidding. Dus het derde en vierde gebod vullen het tweede gebod aan, en verhinderen dat Gods naam voor een andere ordening of een andere kalender van aanbidding gebruikt wordt. Zo blijkt de huidige ordening van de zonneculten, wanneer toegepast voor de aanbidding van de Ene Waarachtige God, in de naam van Jezus Christus, een afgodische schijnvertoning te zijn. Het Eerste Grote Gebod van de liefde Gods is verbonden met de vier geboden, die alle een vastgestelde ordening van aanbidding zijn, en het schenden van één van de vier schendt alle vier en veroorzaakt een schending van de gehele aanbidding en een valse godsdienstige ordening.

Bij zijn wederkomst zal Messias ieder enkel aspect van aanbidding vernietigen, dat valselijk aan hem toegeschreven wordt, en afkomstig is van de Mysteriën of Zonneculten van het Drie-ene systeem, hetgeen een cultus is van afgoden.

q