Christen Gemeenten van God

[263]

 

 

 

De Wet en het Tiende Gebod [263]

(Uitgave 1.0 19981011-19981011)

Er staat geschreven: Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.

 

 

 

Christian Churches of God

P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA

E-mail: secretary@ccg.org

(Copyright ã 1998 Wade Cox)

Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.

Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:
http://www.logon.org en http://www.ccg.org

 

De Wet en het Tiende Gebod [263]

Er staat geschreven:

Exodus 20:17 17 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is. (NBG51)

Deuteronomium 5:21 21 En gij zult niet begeren uws naasten vrouw, gij zult uw zinnen niet zetten op uws naasten huis, noch op zijn akker, noch op zijn dienstknecht, zijn dienstmaagd, zijn rund, zijn ezel, noch op iets, dat van uw naaste is. (NBG51)

Romeinen 7:7 7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren. (NBG51)

Het tiende gebod brengt de wet op een hoger en geestelijk vlak. Het tiende gebod legt de wet in het verstand en regelt het gedrag van de uitverkorenen. Een schending van dit gebod, schendt de gehele wet, zoals het ook met de andere geboden in de structuur het geval is.

De structuur van het tiende gebod volgt die van de Twee Grote Geboden en de andere negen geboden.

Het eerste Grote Gebod

Matteüs 22:36-38 36 Meester, wat is het grote gebod in de wet? 37 Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. 38 Dit is het grote en eerste gebod. (NBG51)

De gehele structuur van de Wet gericht op de Liefde Gods.

Gods Ordening en Structuur en Gezag als Wet.

God heeft zijn wet vastgesteld tot de volledige voltooiing van Zijn plan, over de gehele tijdspanne en de opstanding ten leven en die ten oordeel.

Matteüs 5:17-32 17 Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. 18 Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet een jota of een tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. 19 Wie dan een van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen. 20 Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.

21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. 22 Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur. 23 Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, 24 laat uw gave daar, voor het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave. 25 Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen. 26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald. 27 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. 28 Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd. 29 Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat een uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. 30 En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u; want het is beter voor u, dat een uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle vare. 31 Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haar een scheidbrief geven. 32 Maar Ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk. (NBG51)

De gehele structuur van de wet werd door Messias op de juiste wijze uitgelegd, en op een geestelijk vlak gebracht. Hij had de wet aan Mozes gegeven, en vervolgens als Messias het begrip, hoe deze wet gehouden moest worden.

Deuteronomium 27:26 26 Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. (NBG51)

Afgunst op Gods Volk is de oorzaak van hun vervolging

Exodus 1:1-14 1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die met Jakob naar Egypte gekomen zijn; zij kwamen er ieder met zijn gezin: 2 Ruben, Simeon, Levi en Juda; 3 Issakar, Zebulon en Benjamin; 4 Dan en Naftali, Gad en Aser. 5 De afstammelingen van Jakob waren zeventig zielen in het geheel. Jozef echter was reeds in Egypte. 6 En Jozef stierf, benevens al zijn broeders en dat gehele geslacht. 7 De Israëlieten nu waren vruchtbaar en breidden zich snel uit; zij vermenigvuldigden zich en werden uitermate talrijk, zodat het land met hen vervuld werd. 8 Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had. 9 Deze nu zeide tot zijn volk: Zie, het volk der Israëlieten is groter en talrijker dan wij. 10 Welnu, laten wij met beleid tegen hen optreden, opdat zij zich niet vermenigvuldigen en zich, als wij in oorlog komen, bij onze tegenstanders aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. 11 Daarom stelde men opzichters van herendiensten over hen aan om hen door de hun opgelegde dwangarbeid te onderdrukken: zij moesten voor Farao voorraadsteden bouwen, Pitom en Raamses. 12 Maar hoe meer men hen onderdrukte, des te meer vermenigvuldigden zij zich en breidden zij zich uit, zodat men bevreesd werd voor de Israëlieten. 13 Toen lieten de Egyptenaren de Israëlieten onder mishandeling werken; 14 ja, zij maakten hun het leven bitter door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen en door allerlei arbeid op het veld. Alle werk, waartoe zij hen onder mishandeling als slaven gebruikten. (NBG51)

Door de groei en het welzijn van Gods volk te begeren en de angst voor hun kracht, moedigt de tegenstander hun vernietiging aan. Maar de Here bereidt reeds de verlossing van Zijn volk voor, ook al is deze nog ver verwijderd.

Exodus 2:16-3:1 16 Daar zat hij neer bij een bron. De priester van Midjan nu had zeven dochters; zij kwamen juist water putten en vulden de drinkbakken om de kudde van haar vader te drenken. 17 Er kwamen echter herders, die haar verjoegen, maar Mozes stond op en kwam haar te hulp en drenkte haar kudde. 18 Toen zij bij haar vader Reuel gekomen waren, zeide deze: Waarom zijt gij vandaag zo spoedig terug? 19 Zij antwoordden: Een Egyptenaar heeft ons geholpen tegen de herders en bovendien volop voor ons geput en de kudde gedrenkt. 20 Hij zeide tot zijn dochters: En waar is hij? Waarom hebt gij die man achtergelaten? Nodigt hem ten eten. 21 En Mozes bewilligde erin bij de man te blijven, en deze gaf zijn dochter Sippora aan Mozes. 22 Zij baarde een zoon en hij noemde hem Gersom, want, zeide hij: ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.

23 In die lange tijd stierf de koning van Egypte; en de Israëlieten zuchtten nog steeds onder de slavernij en schreeuwden het uit, zodat hun hulpgeroep over de slavernij omhoog steeg tot God. 24 En God hoorde hun klacht en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, Isaäk en Jakob. 25 Zo zag God de Israëlieten aan en God had bemoeienis met hen.

Exodus 3:1 1 Mozes nu was gewoon de kudde van zijn schoonvader Jetro, de priester van Midjan, te hoeden. Eens, toen hij de kudde naar de overkant van de woestijn geleid had, kwam hij bij de berg Gods, Horeb. (NBG51)

Toen riep God Zijn verlosser voor het doel waarvoor hij hem apart gezet heeft. God brengt de verlossing op Zijn eigen juiste tijd. Het tiende gebod leert geduld en volharding in de wil van God.

Het begeren van macht en gezag

Bevoorrechting en Aanzien des Persoons

Alle macht komt van God, zelfs die macht, die gegeven is en toegestaan aan Satan en de heerscharen in het laatst der dagen. God kent geen aanzien des persoons, zoals wij gezien hebben (Leviticus 19:15; Deuteronomium 1:17; 16:19; 2Samuel 14:14; 2Kronieken 19:7; Spreuken 24:23; 28:21; Romeinen 2:11; Efeziërs 6:9; Kolossenzen 3:25; Jakobus 2:1; 2:9; 1Petrus 1:17).

Hij kent macht toe volgens Zijn plan.

Monotheïsme and Polytheïsme

Monotheïsme, het geloof in één God, is die ordening, waarbij alle wil onderworpen is aan de wil van de enige waarachtige God, onder Jezus Christus, die Hij gezonden heeft (Johannes 17:3).

Wil in weerspannigheid

Een wil in weerspannigheid tegen de Wil van de enige waarachtige God is polytheïsme of veelgodendom en ongezeggelijkheid. Het is de zonde van toverij. Polytheïsme probeert alleen maar een wil te brengen die in tegenstelling is tot of omgaat buiten de wil van de enige waarachtige God. Daarom deed Christus de wil van de Vader in (Johannes 6:38-40).

God weet wat onze behoeften zijn, en in alles is voorzien in Zijn plan. Begeerte tast in het vertrouwen aan in de geschiktheid van de voorzieningen, die God voor ons bereid heeft. De kinderen Israëls werd manna gegeven, zodat hun brood en water zeker zouden zijn, hetgeen ook Zijn belofte aan ons is in het laatst der dagen in de woestijn (Psalm 37:25; Jesaja 33:16).

Numeri 11:1-35 1 Toen het volk aan het klagen was, was het kwaad in de oren des Heren; de Here hoorde het en zijn toorn ontstak, waarop het vuur des Heren onder hen ontbrandde en aan de rand van de legerplaats woedde. 2 Toen kermde het volk tot Mozes en Mozes bad tot de Here; daarop doofde het vuur. 3 Daarom gaf men aan die plaats de naam Tabera, omdat onder hen het vuur des Heren had gebrand. 4 Het samenraapsel nu, dat zich onder hen bevond, werd met gulzig begeren vervuld; ook de Israëlieten begonnen weer te jammeren en zeiden: Wie geeft ons vlees te eten? 5 Wij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en de meloenen, het look, de uien en het knoflook. 6 Maar nu drogen wij uit, er is in het geheel niets, wij krijgen alleen dit man te zien. 7 Het man nu leek op korianderzaad en het zag er uit als balsemhars; 8 het volk verspreidde zich om het te verzamelen en maalde het in handmolens of stampte het in vijzels en kookte het in potten en bereidde het tot koeken; en de smaak ervan was als van oliegebak; 9 telkens wanneer des nachts de dauw op de legerplaats neerdaalde, daalde ook het man daarop neder. 10 Toen Mozes het volk, geslacht aan geslacht, hoorde wenen, ieder aan de ingang van zijn tent, ontbrandde de toorn des Heren hevig, en het was kwaad in de ogen van Mozes, 11 en Mozes zeide tot de Here: Waarom hebt Gij uw knecht slecht behandeld en waarom heb ik geen genade gevonden in uw ogen, dat Gij de last van dit gehele volk op mij legt? 12 Heb ik dit gehele volk ontvangen of heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader een zuigeling draagt, naar het land dat Gij aan zijn vaderen onder ede beloofd hebt? 13 Vanwaar zou ik het vlees halen om aan dit gehele volk te geven? want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees te eten! 14 Ik alleen kan de zorg voor dit gehele volk niet dragen: dat is mij te zwaar. 15 Wilt Gij zo met mij handelen, dood mij dan liever, indien ik genade heb gevonden in uw ogen, opdat ik mijn ongeluk niet behoef aan te zien.

16 Toen zeide de Here tot Mozes: Vergader Mij uit de oudsten van Israël zeventig mannen, van wie gij weet, dat zij oudsten en opzieners van het volk zijn, en breng hen naar de tent der samenkomst, opdat zij zich daar bij u opstellen. 17 Dan zal Ik nederdalen en daar met u spreken en een deel van de Geest die op u is, nemen en op hen leggen, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen behoeft te dragen. 18 Maar tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, dan zult gij vlees eten; gij hebt immers ten aanhoren des Heren gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? wij hadden het zo goed in Egypte. De Here zal u vlees geven en gij zult eten. 19 Gij zult het niet een dag eten en geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen en geen twintig dagen, 20 maar een volle maand lang, totdat het uw neus uitkomt en gij ervan walgt, omdat gij de Here hebt veracht, die in uw midden is en aldus voor zijn aangezicht hebt gejammerd: Waarom toch zijn wij uit Egypte getrokken? 21 Doch Mozes zeide: Zeshonderd duizend man te voet bedraagt dit volk, in welks midden ik ben, en Gij zegt: Vlees zal Ik hun geven, en een volle maand zullen zij het eten! 22 Kunnen er zoveel schapen en runderen voor hen geslacht worden, dat zij er genoeg aan hebben? Of kunnen alle vissen uit de zee voor hen gevangen worden, dat zij er genoeg aan hebben? 23 De Here echter zeide tot Mozes: Zou de hand des Heren te kort zijn? Nu zult gij zien, of mijn woord aan u geschieden zal of niet! 24 Toen Mozes naar buiten was gekomen, sprak hij de woorden des Heren tot het volk; daarop vergaderde hij zeventig mannen uit de oudsten van het volk en stelde hen rondom de tent. 25 Toen daalde de Here in de wolk neder en sprak tot hem, en Hij nam een deel van de Geest die op hem was, en legde dat op de zeventig mannen, op de oudsten; toen de Geest op hen rustte, profeteerden zij, doch daarna niet meer. 26 Twee mannen nu waren in de legerplaats achtergebleven; de een heette Eldad, en de ander Medad. Toen de Geest op hen rustte (zij behoorden tot de opgeschrevenen, maar waren niet naar de tent gegaan) profeteerden zij in de legerplaats. 27 Een jongeman snelde daarop heen en bracht Mozes bericht en zeide: Eldad en Medad zijn aan het profeteren in de legerplaats. 28 Jozua nu, de zoon van Nun, die van jongs af Mozes' dienaar was geweest, antwoordde daarop en zeide: Mijn heer Mozes, belet het hun. 29 Doch Mozes zeide tot hem: Wilt gij voor mij ijveren? och, ware het gehele volk des Heren profeten, doordat de Here zijn Geest op hen gave! 30 Daarop trok Mozes zich in de legerplaats terug, vergezeld van de oudsten van Israël. 31 Toen stak er een wind op, door de Here gezonden; die voerde kwakkels aan van de zee en strooide ze uit over de legerplaats, zodat zij een dagreis ver naar alle kanten rondom de legerplaats lagen, ongeveer twee ellen hoog boven de grond. 32 Toen maakte het volk zich op, die gehele dag en de gehele nacht en de gehele volgende dag, en verzamelde de kwakkels (die het minst had, verzamelde tien homer) en zij spreidden deze wijd uit, rondom de legerplaats. 33 Terwijl het vlees nog tussen hun tanden was, voordat het gekauwd was, ontbrandde de toorn des Heren tegen het volk en de Here sloeg het volk met een zeer zware slag. 34 Daarom gaf men aan die plaats de naam Kibrot-hattaawa, omdat men daar het gulzige volk begraven had. 35 Uit Kibrot-hattaawa brak het volk op naar Chaserot en zij bleven te Chaserot. (NBG51)

Dankt God in alles. Weest dankbaar voor alles wat God ons gegeven heeft. Want in hebzucht en begeerte ligt de wrake Gods.

Toverij en afgoderij

Weerspannigheid is zonde der afgoderij (1Samuel 15:23). Zo is ook het verlangen om buiten Gods wil om toverij en afgoderij te bedrijven. Het uitleggen van voortekenen en sterrenwichelarij zijn een verlangen om de toekomst te kennen en om een wil vast te stellen in tegenstelling aan de wil van God.

Deuteronomium 18:10-15 10 Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, 11 geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. 12 Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel, en ter wille van deze gruwelen drijft de Here, uw God, hen voor u weg. 13 Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here, uw God; 14 want deze volken, die gij verdrijven zult, luisteren naar wichelaars en waarzeggers, maar u heeft de Here, uw God, dit niet toegelaten. 15 Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren. (NBG51)

Sterrenwichelarij (astrologie) en het raadplegen van geesten is tegengesteld aan het geloof en de rechtvaardigen zullen door het geloof wandelen.

De Sabbat ordening als tekenen van God en Zijn macht

God vestigt Zijn ordening volgens Zijn tijden en Zijn kalender, en niet volgens die van de god van deze wereld, Daarom moet de gehele kalender van de ordening van deze wereld, evenals de valse kalender van de Hillel ordening onder het Talmoedische Judaïsme omver geworpen worden, en teruggekeerd worden naar de kalender van de tempel periode (1Kronieken 23:31; Ezra 3:5; Nehemia 10:33). De zonnekalender en de Joodse Hillel kalender zijn tegengesteld aan de Wil van God, en God heeft gezegd dat Hij hun feesten haat (Jesaja 1:14), omdat zij de Feesten van God hebben verontreinigd.

De volledige zondagsvierende ordening is gegrond op heidense theologie, tegengesteld aan de wil van God en Zijn nadrukkelijke wetten, gegeven in de structuur van het vierde gebod (vgl. De Wet en het Vierde Gebod [256]). De hele theologie ter verdediging van de zondagsviering stoelt op verdraaiing van de Schriften en vervorming van het verhaal van de schepping en de Sabbatsrust van God, zoals toegepast op de zevendedag Sabbat. De eerste dag van de week heeft geen andere grondslag in dit verhaal dan het begin van het verhaal van de schepping in zeven dagen. Het gedachtepatroon ervan is gebaseerd op het begerig denken van de demonen, en derhalve weer een schending van het tiende gebod.

Het Tweede Grote Gebod

Er staat geschreven:

Matteüs 22:39 39 Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. (NBG51)

Begeerte valt de wet op een geestelijke manier aan en brengt de gedachten in een neerwaartse spiraal naar fysieke zonde. Wij zijn zonen Gods en van ons wordt verwacht dat wij in geest en waarheid aanbidden.

Romeinen 13:9 9 Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. (NBG51)

De kracht van de wet is samengevat in deze verklaring: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Hoe staat het tiende gebod dan in betrekking tot dit begrip?

Overtredingen tegen de naaste

Leviticus 19:13 13 Gij zult uw naaste niet afpersen en gij zult niet roven; het loon van een dagloner zal niet de nacht bij u overblijven tot de morgen. (NBG51)

De fundamentele misdaden van bedrog en diefstal zijn, zoals wij hierboven gezien hebben fysieke handelingen, maar zij zijn allemaal gegrond op een proces in het denken, dat zonde voortbrengt. Zonde tast de samenhang van de maatschappij aan en de vrijheid van een volk.

De kracht van een natie rust op de voorwaarde van een vrij en onafhankelijk volk. Slavernij is vervloeking van Gods ordening en de zin van een familie zoals vervat in het begrip van de zonen Gods. Het begeren van een slaaf of dienstknecht is in tegenspraak met de bekwaamheid om te beheren en de wet in acht te nemen.

Deuteronomium 23:15-16 15 Gij zult een slaaf, die van zijn meester naar u gevlucht is, niet aan zijn meester uitleveren; 16 bij u, in uw midden, mag hij blijven waar hij verkiest, in een uwer steden, waar het hem goeddunkt; gij zult hem niet hard behandelen. (NBG51)

Een slaaf of dienstknecht die van zijn meester gevlucht is, wordt geacht dit gedaan te hebben met een geldige reden, en de slaaf mag niet uitgeleverd worden door degenen, die hem vinden, maar hij moet in zijn levensonderhoud voorzien worden in de plaats waar het hem goeddunkt. Deze wetgeving heeft ook betrekking op de geest van de vluchteling, die ontsnapt is, om het vege lijf te redden. Het is geen verontschuldiging voor het ijdele streven van de massa in het najagen van een betere levensstandaard. De meeste mensen die vluchten, verkeren in armzalige behoeften in de eerste plaats door het verzuimen van de natie om de wetten Gods in acht te nemen.

Boosaardigheid

De wetgeving van oog om oog werd ingesteld om opzettelijk letsel af te handelen, veroorzaakt door hebzucht en boosaardigheid.

Leviticus 24:19-20 19 En wanneer iemand zijn volksgenoot lichamelijk letsel toebrengt, dan zal hem evenzo gedaan worden als hij gedaan heeft: 20 breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; hetzelfde letsel, dat hij een mens heeft toegebracht, zal hem toegebracht worden. (NBG51)

Christus had veel te zeggen over onze houding ten opzichte van deze overtredingen en onze liefde tot onze naaste en het vermogen tot vergeving. Niettemin moet de wet onder die omstandigheden gebruikt worden, waarvoor deze van toepassing is.

 

De ordening

De ordening is in het tiende gebod op een hoger niveau en dat feit wordt maar zelden volledig gewaardeerd.

Efeziërs 5:5 5 Want hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of geldgierige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het Koninkrijk van Christus en God. (NBG51)

Begeerte is van zichzelf afgoderij en belet de individuele mens het koninkrijk Gods binnen te gaan.

Men is vaak verbitterd over de structuur van de wet en de gave Gods en men begrijpt deze verkeerd door begeerte en aanzien des persoons.

Matteüs 20:13-16 13 Maar hij antwoordde een van hen en zeide: Vriend, ik doe u geen onrecht. Zijt gij het niet met mij eens geworden voor een schelling? 14 Neem het uwe en ga heen; ik wil deze laatsten hetzelfde geven als u. 15 Staat het mij niet vrij met het mijne te doen, wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben? 16 Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn. (NBG51)

Wij werken allemaal voor hetzelfde loon. Ons wordt allemaal behoud gegeven, wat een gave Gods is uit genade. Het doet er niet toe hoe lang en hoe hard wij werken in de wijngaard des Heren. De beloning is ook een van talenten en steden. Niettemin zijn wij allen behouden door het bloed van Christus, als een en dezelfde prijs voor onze arbeid.

Gehoorzaamheid aan Gods wetten verleent ons geen behoud en eeuwig leven.

Gehoorzaamheid echter aan Gods geboden en het getuigenis van Jezus Christus is de manier om de genadegave en eeuwig heil te behouden. U wordt niet behouden door het houden van de wet. U wordt niet behouden door werken. U bewaart wel uw plaats in het koninkrijk in overeenstemming met uw gehoorzaamheid aan God en het getuigenis van Jezus Christus (Openbaring 12:17; 14:12) en dat is het fundamentele verschil, dat niet begrepen wordt door het doorsnee zondagsvierend Christendom, rabbinaal Judaïsme en haditische Islam. Geloof zonder werken is dood (Jakobus 2:17).

Zij die niet God verheerlijken, maar trachten zichzelf te verhogen of anderen naar Zijn niveau door begeerte, zijn dwazen. Velen, die geroepen zijn, verliezen hun plaats in het koninkrijk door deze foutieve gedachtegang (vgl. Romeinen 1:22; 8:29-30).

Begeerte in de maatschappij zoals dit het gezin en de familie aantast

Begeerte mag nooit het welzijn van het gezin aantasten, wat de hoeksteen van de natie is.

Exodus 21:3-11 3 Indien hij alleen gekomen is, zal hij alleen weggaan; indien hij gehuwd was, dan zal zijn vrouw met hem weggaan. 4 Indien zijn heer hem een vrouw gegeven heeft en zij hem zonen of dochters gebaard heeft, zal de vrouw met haar kinderen het eigendom blijven van haar heer, en hij zal alleen weggaan. 5 Maar indien de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet als vrij man weggaan, 6 dan zal zijn heer hem bij de goden brengen, hij zal hem bij de deur of de deurpost brengen, en zijn heer zal zijn oor met een priem doorboren en hij zal hem voor altijd dienen.

7 En wanneer iemand zijn dochter als slavin verkoopt, zal zij niet weggaan zoals de slaven weggaan. 8 Indien zij haar heer niet bevalt, die haar voor zichzelf bestemd had, dan moet hij haar laten loskopen; hij heeft niet de bevoegdheid haar aan een vreemd volk te verkopen, omdat hij trouweloos tegen haar gehandeld heeft. 9 Indien hij haar voor zijn zoon bestemt, zal hij haar naar het recht der dochters doen. 10 Indien hij zich een andere neemt, zal hij haar voeding, haar kleding en de echtelijke gemeenschap met haar niet verminderen. 11 Indien hij haar deze drie dingen niet doet, zal zij weggaan, om niet, zonder geld.

De wet staat niet toe dat iemand mishandeld wordt uit hebzucht of verwaarlozing. Het denkbeeld dat tracht om het behoud aan de niet-joden te ontzeggen, zodat zij met woeker uitgeperst kunnen worden, hetgeen zelfs zover gaat dat het hun ontzegd wordt, dat zij het recht hebben, dat hun leven in noodgevallen gered moeten worden, zoals wij zagen in talmoedisch Judaïsme (vgl. De wet en het Zesde gebod [259]). Het is een grove verdraaiing van de wetten van God en een belastering van Zijn ordening van liefde en orde. Het is de reden waarom de Messias de Farizeeën veroordeelde en de reden dat zij hem vermoorden in plaats van zich te bekeren. Hetzelfde boosaardige gedachtepatroon veroorzaakte de houding tegen het Judaïsme in de Islam en de vervolgingen in het Christendom.

Begeerte als doodslag

Alle doodslag komt voort uit boosheid en lust zoals begeerte of jaloersheid. Dit is de fundamentele les van Messias.

Matteüs 5:21-26 21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. 22 Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur. 23 Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, 24 laat uw gave daar, voor het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave. 25 Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen. 26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald. (NBG51)

Het gedachtepatroon gaat verder naar haat onder elkaars naasten. Wat met leeghoofd vertaald is komt uit het Aramees Raca, hetgeen betekent: "spuug in je gezicht". Het wordt gebruikt bij het handeldrijven en is een uitdrukking van minachting voor de handelsvoorwaarden aangeboden door de andere partij (vgl. de aantekeningen bij Lamsa's vertaling van de Peshitta versie).

Het zijn de woorden, die wij gebruiken, die ons verontreinigen.

Matteüs 15:10-20 10 En toen Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat! 11 Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt dat maakt de mens onrein. 12 Toen kwamen zijn discipelen en zeiden tot Hem: Weet Gij, dat de Farizeeën, toen zij dit woord hoorden, er aanstoot aan namen? 13 Hij antwoordde hun en zeide: Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. 14 Laat hen gaan, blinden zijn zij, die blinden leiden. Indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen. 15 Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Verklaar ons de gelijkenis. 16 Hij zeide: Zijt ook gij nog onbevattelijk? 17 Begrijpt gij niet, dat al wat de mond binnengaat, in de buik komt en te zijner plaatse verdwijnt? 18 Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein. 19 Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen. 20 Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken, maar het eten met ongewassen handen maakt een mens niet onrein. (NBG51)

Hier zien wij de macht van denken en begeren onze geestesgesteldheid ondermijnen.

Micha 2:1-2 1 Wee hun die ongerechtigheid bedenken en kwaad smeden op hun legersteden, die het uitvoeren bij het morgenlicht, omdat het in de macht van hun hand is. 2 Begeren zij akkers, zij roven die, en huizen, zij nemen die. Zo verdrukken zij de man en zijn huis, de mens en zijn erfdeel. (NBG51)

Dit was het resultaat bij Achabs vrouw Isebel (1Koningen 21:1-29) en ook bij David met de vrouw van de Hethiet Uria (2Samuel 11:1-12:9). In beide gevallen leidde de begeerte tot moord door valse getuigen en misbruik van macht en gezag tegenover trouwe mensen. In beide gevallen deed God een profeet opstaan om het misbruik van macht aan de kaak te stellen.

Begeerte als echtbreuk

Het schenden van het tiende gebod kan in de volgende gevallen tot echtbreuk leiden.

Matteüs 5:27-28 27 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. 28 Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd. (NBG51)

Deze hogere wet betreft de voorbereiding van het denken en de geest voor de rol van zoon van God.

Begeerte als diefstal

Op deze wijze leidt begeerte ook tot diefstal zoals wij hierboven gezien hebben bij Achab en de akker. Begeerte leidt tot schending van de inzettingen Gods en verlies van de plaats in het koninkrijk, zoals wij gezien hebben bij Achan (Jozua 7:19-21).

De gehele structuur van het tiende gebod is de sleutel tot de betekenis en geest van de wet. Het is het tiende gebod, dat in deze aangelegenheden het eerste geschonden wordt.

Dus de wet gaat van God uit en wordt in geestelijke volmaaktheid gehouden door het tiende gebod.

Leviticus 6:1-7 1 De Here sprak tot Mozes: 2 Wanneer iemand zonde doet en ontrouw wordt jegens de Here, en tegenover zijn volksgenoot ontkent, dat hij iets in bewaring heeft, of dat hem iets is ter hand gesteld, of dat hij iets weggeroofd heeft; of hij heeft zijn volksgenoot iets afgeperst, 3 of hij heeft iets dat verloren was, gevonden en hij ontkent het, en doet een valse eed ten opzichte van enige zaak die een mens doen kan, zodat hij zich daaraan bezondigt, 4 wanneer hij zo zonde doet en schuldig wordt, dan zal hij teruggeven het geroofde dat hij wegroofde, of het afgeperste dat hij afperste, of het in bewaring gegevene dat hem in bewaring gegeven was, of het verlorene dat hij gevonden had, 5 of alles, ten opzichte waarvan hij een valse eed zwoer. Hij zal de volle waarde ervan vergoeden en nog een vijfde daaraan toevoegen; aan degene wie het behoorde, die zal hij het geven, op de dag wanneer hij zijn schuldoffer brengt. 6 Als zijn schuldoffer zal hij voor de Here brengen een gave ram uit het kleinvee, in waarde geschat, ten schuldoffer tot de priester. 7 En de priester zal over hem verzoening doen voor het aangezicht des Heren, en hem zal vergeving geschonken worden, ten aanzien van elke zaak waardoor hij schuld op zich laadt. (NBG51)

Wij hebben gezien dat deze tekst gaat over het fysieke herstel in het hoofdstuk De Wet en het Achtste Gebod. De tekst in de verzen 6 en 7 gaan over het schuldoffer, dat dan overgaat in het helen van de schending van het tiende gebod en de invloed ervan op het denken en de geestelijke conditie.

Alle zonde staat tussen ons en God in en de natie gaat te gronde en het volk gaat verloren voor het verbond en de eerste opstanding.

Leviticus 20:10-11 10 En een man, die echtbreuk pleegt met iemands vrouw, echtbreuk pleegt met de vrouw van zijn naaste, zal zeker ter dood gebracht worden; zowel de overspeler als de overspeelster. 11 Een man die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, de schaamte zijns vaders heeft hij ontbloot; beiden zullen zeker ter dood gebracht worden, hun bloedschuld is op hen. (NBG51)

Dit is een zware straf. Christus toonde dat dit de definitieve straf onder de wet is. Hij liet echter zien hoe deze straf uitgevoerd kon worden toen de overspelige vrouw berouw toonde, door te zeggen, dat, wie zonder zonde was, de eerste steen moest werpen. Wij kunnen slechts logisch afleiden wat daar gebeurde. De groep, overtuigd van zijn eigen zonde verdween (Johannes 8:1-11). Deze manier van de wet toepassen laat ons de volledige betekenis ervan zien.

De uitbreiding van het woord broeder tot de vreemdeling en de bijwoner in het land, wordt in deze tekst gezien. Het is dus verboden om woekerrente en winst van enige natie af te persen, noch van de vreemdelingen en bijwoners onder ons.

Leviticus 25:35-46 35 Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem (vreemdeling en bijwoner) ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. 36 Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve. 37 Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst. 38 Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn. 39 Wanneer uw broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid laten verrichten. 40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u arbeiden. 41 Dan zal hij van u weggaan, hij met zijn kinderen, en naar zijn geslacht terugkeren en hij zal het bezit zijner vaderen terugkrijgen. 42 Want zij zijn mijn knechten, die Ik uit het land Egypte heb geleid: zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf verkoopt. 43 Gij zult niet met hardheid over hem heersen, maar gij zult voor uw God vrezen. 44 Doch uw slaaf of slavin, die gij houdt, zullen zijn uit de volken rondom u; uit hen zult gij een slaaf of slavin kopen. 45 Ook uit de kinderen der bijwoners die bij u vertoeven, uit hen zult gij ze kopen en uit hun geslacht, dat bij u is, dat zij in uw land hebben voortgebracht, en zij zullen uw bezit zijn; 46 gij zult hen aan uw kinderen na u tot een erfenis geven, zodat zij in hun bezit overgaan; voor altoos zult gij hen in dienst houden, maar over uw broeders, de Israëlieten, zult gij niet, de een over de ander, met hardheid heersen. (NBG51)

Wij hebben de gevolgen van deze wetgeving van Leviticus 25:35-55 gezien in De Wet en het Achtste gebod. De hele bedoeling van deze wetgeving was om te laten zien hoe het burgerschap van Israël een waardevolle zaak was. Niemand kon een burger zijn en afgodisch blijven. De afwijzing van het begrip dat behoud ook aan de niet-joden aangeboden werd in Jezus Christus, werd beheerst door een fundamenteel begeren om verlossing aan de naties te ontkennen en om hun bezittingen te verwerven onder oneerlijke voorwaarden. Dit denkpatroon bestaat heden ten dage nog onverminderd.

Alle mensen die in de natie leven zijn voorbestemd om zonen Gods te worden en de natie moet hen erop voorbereiden. Het heil is voor de niet-joden en allen zouden verheugd moeten zijn dat dit is toegestaan.

Uit de tekst van Exodus 22:1-15 (vgl. De Wet en het Achtste Gebod [261]) zagen wij de wetgeving voor de teruggave van het verlies door diefstal. Veel van deze tekst gaat over de verliezen die ontstaan als een rechtstreeks gevolg van het schenden van het tiende gebod en het daarop volgende bedrog. De tekst bevat ook een gedeelte over een oneerlijk beroep op de wet. Wanneer iemand beweert eigenaar van iets te zijn, en hij is niet eerlijk, dan zal hij dubbel beboet worden met de mate, die hij heeft opgeëist (Exodus 22:9). Deze straf dient als een afschrikwekkend middel tegen een poging van verwerving en procesvoering op valse gronden.

Alle verliezen die ontstaan uit begeerte, moeten onder de wet vergoed worden en valse voorwendselen door begeerte worden gestraft. Hier krijgen wij in deze tekst ook het begrip van brandschade en verlies door verwaarlozing, schade tot gevolg hebbend uit secundaire oorzaken. Het begrip van passende zorg op het eigendom in eigen beheer of in de nabijheid wordt hier gezien en dit volgt ook uit het tiende gebod. Zorg voor de eigendommen van je naaste komt voort uit liefde en zorgzaamheid. Schade komt vaak voort uit de alomtegenwoordige lusten van de geest.

Brandstichting is een ziekte die desondanks door schadeloosstelling hersteld kan worden. Het is ook vaak diefstal maar vaak is het gewoon vernieling uit hebzucht of jaloersheid. Hebzucht komt voort uit het verlangen om iets te bezitten wat van een ander is. Jaloersheid is het verlangen om te vernielen wat van een ander is, alleen al omdat de een het niet heeft. Deze schending van het tiende gebod is een ernstig probleem in de geestesgesteldheid onder een volk, en het belet een ieder met dit denkraam om het koninkrijk van God binnen te gaan.

Begeerte als een vals getuigenis

Begeerte leidt tot diefstal van land en nalatenschap, van levensonderhoud en voedsel.

Deuteronomium 27:17 17 Vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. (NBG51)

Deuteronomium 19:14 14 Gij zult de grensscheiding van uw naaste, die de voorvaderen hebben vastgesteld, niet verleggen in het erfdeel, dat gij erven zult in het land dat de Here, uw God, u in bezit geeft. (NBG51)

De geest en de betekenis van de wet strekt zich uit tot het bewaren van het eigendom van uw vijand, evenals dat van uw broeder, en wanneer wij de gehele Wet van God op de hele wereld in de Geest toepassen, hebben wij de wil van God vervuld.

Deuteronomium 22:1-4 1 Als gij ziet, dat het rund of een stuk kleinvee van uw broeder verdwaald is, zult gij u aan de zorg daarvoor niet onttrekken; gij zult het zeker aan uw broeder terugbrengen. 2 En indien uw broeder niet in uw nabijheid woont en gij hem niet kent, dan zult gij het in uw huis opnemen en het zal bij u blijven, totdat uw broeder het zoekt; dan zult gij het hem teruggeven. 3 Zo zult gij ook doen met zijn ezel, zo zult gij ook doen met zijn kleed, zo zult gij doen met elk verloren voorwerp van uw broeder, dat hij verloren heeft en gij gevonden hebt; gij moogt u daaraan niet onttrekken. 4 Als gij de ezel of het rund van uw broeder op de weg ziet neervallen, zult gij u aan de zorg daarvoor niet onttrekken; gij zult ze voorzeker met hem weer ophelpen. (NBG51)

Vergoed alle schade die u ziet, zonder dat u erom gevraagd wordt. Bescherm uw naaste als uzelf.

De geestelijke aspecten van de gehele Wet

Niemand mag winst maken ten koste van een ander.

Diefstal

Noch door diefstal noch door woeker, hetgeen diefstal is en begeerte naar wat de arbeid van een ander mens opbrengt.

Exodus 22:25 25 Indien gij aan mijn volk, aan de arme bij u, geld leent, zult gij u niet als een schuldeiser jegens hem gedragen: gij zult hem geen rente opleggen. (NBG51)

Geen onderpand mag ten koste gaan van het gemak of overleving of welzijn van iemand. Noch mag het inbreuk maken op de mogelijkheid om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Exodus 22:26-27 26 Indien gij het opperkleed van uw naaste tot pand neemt, zult gij het hem voor zonsondergang teruggeven, 27 want dat is zijn enige bedekking, dat is de bekleding voor zijn huid. Waarin zal hij zich te ruste leggen? Wanneer hij tot Mij om hulp zal roepen, zal Ik horen, want Ik ben genadig. (NBG51)

De houding van iemand die begerig is, sluit deze persoon met een dergelijke houding uit om het koninkrijk van God binnen te gaan en leidt tot het schenden van de andere geboden en van de gehele wet.

 

q